‘We moeten oppassen om te veel top-down naar de Bourgondiërs te kijken’

In de vijftiende eeuw behoorden de Nederlanden tot de best georganiseerde regio’s van Europa. Twee historici kijken voorbij de vorsten, naar de andere spelers die aan de touwtjes trokken.

Dit artikel verscheen eerder in de Eos-special Van Eyck en zijn tijd.

De Bourgondische periode is er een van pracht en praal. Talrijke kunstwerken, manuscripten en gebouwen getuigen van de verfijnde cultuur in die tijd. Jan van Eyck, Claus Sluter en Rogier van der Weyden waren geniale kunstenaars, die je niet los kan zien van de hertogelijke hofhouding. Bovendien smeedden briljante en heldhaftige vorsten en vorstinnen de versnipperde Nederlanden tot een geheel. Ze sloten gunstige huwelijken, wonnen veldslagen en voerden succesvolle hervormingen door. Dat wilden ze de buitenwereld toch graag doen geloven.

‘Kroniekschrijvers uit die tijd stellen de Bourgondische Nederlanden inderdaad voor als landen van belofte’, vertelt Jelle Haemers. Hij doceert in Leuven politieke geschiedenis van de late middeleeuwen. ‘In de populaire literatuur lijken de Bourgondische hertogen de Nederlanden van bovenaf te hebben eengemaakt. Maar aartsvaders zou ik ze niet noemen, al lieten ze dat graag uitschijnen in de kronieken waarvoor ze zelf de opdracht gaven.’

‘Een eenmaking was misschien wel hun wens, maar recent historisch onderzoek toont duidelijk aan dat de wil om samen te horen ook van onderuit kwam. Handelaars wilden bijvoorbeeld zo weinig mogelijk belemmeringen om zaken te doen. In ieder geval konden de hertogen de eenmaking niet zonder hun onderdanen realiseren.’

De rol van raadslieden en edelen bij het bestuur van de Bourgondische Nederlanden kan moeilijk overschat worden.

Geen vooropgezet plan

Ook Mario Damen relativeert het idee van de Lage Landen als Bourgondische uitvinding. Als docent middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam onderzoekt hij onder meer de adel, politieke representatie en toernooien. ‘Substantiële veranderingen traden er niet op toen de ene vorst de andere opvolgde. Historici proberen niet in vakjes te denken, toch blijven dynastieke huwelijken en troonopvolgingen handige ijkpunten.’

De politieke constructie van de Bourgondische hertogen kan je geen staat noemen in de hedendaagse zin van het woord. Tijdgenoten spraken van landen of heerlijkheden. Of de eerste hertog een bewuste huwelijkspolitiek voerde om zijn dynastie een eersterangsrol in de Nederlanden te laten spelen, kunnen we amper achterhalen. ‘Als historici één zaak nooit mogen doen, dan is het wel Hineininterpretierung, personen uit het verleden gedachten toeschrijven. Die kan je immers niet bewijzen’, waarschuwt Haemers.

Ongetwijfeld begreep Filips de Stoute nogal snel de groeimogelijkheden voor een vorst in de Nederlanden. ‘Het was een gebied met een uitzonderlijke concentratie bloeiende stadseconomieën en dito fiscale mogelijkheden’, gaat Damen voort. ‘Bovendien waren hij en Margaretha gezegend met drie zonen en vier dochters die de meerderjarigheid bereikten. Dat bood mogelijkheden om een succesvolle huwelijkspolitiek te voeren. De eerste decennia van de vijftiende eeuw viel een opmerkelijke concentratie van vorstendommen en heerlijkheden in handen van zijn geslacht.’

‘Een fantastische zet was het dubbelhuwelijk in 1385 van de Bourgondische erfprins Jan zonder Vrees en zijn zus Margaretha. Zij trouwden met de kinderen van Albrecht van Beieren. Margaretha en Willem waren erfgenamen van Henegouwen en Holland-Zeeland.’

De moord op hertog Jan zonder Vrees, bevolen door zijn Franse rivalen, vormde de aanzet voor een politieke koerswijziging van de Bourgondiërs.

‘Het geluk was aan de zijde van de Bourgondiërs, en ze slaagden erin drie generaties mannelijke erfgenamen voort te brengen. Voor hetzelfde geld was hun erfenis in handen van de Beierse dynastie gevallen, maar daar bleef het biologische geluk net uit. Dynastieke tegenslagen zoals vroegtijdige overlijdens en kinderloze huwelijken waren schering en inslag. Bovendien hadden de Bourgondiërs geluk dat de Franse koning mentaal niet helemaal in orde was en liet betijen.’

‘We moeten echter oppassen om te veel top-down naar de Bourgondiërs te kijken. Vorsten en vorstinnen die huwelijken bekokstoven om tot een unie te komen, dat is teleologie: vertrekken vanuit het eindpunt en terugkeren naar het begin. De weg traceren waardoor de Habsburgers uiteindelijk aan het bewind kwamen. Deze dynastieke verklaring spoort niet meer met het hedendaags historisch onderzoek. Wij kijken verder dan die vorsten. Er waren ook andere spelers die aan de touwtjes trokken. De adel en de stedelijke elite ondergingen het Bourgondische beleid niet lijdzaam. Ze gingen in het verweer of kozen doelbewust voor de Bourgondiërs en niet voor een van hun concurrenten.’

Geen autocraten

‘De Nederlanden behoorden tot de meest georganiseerde gebieden van Europa. De hertogen konden er flink wat beden (belastingen, red.)aan vragen. Dat kon leiden tot een sterker staatsapparaat. Als ze oorlog moesten voeren, stonden ze numeriek en financieel sterk. Dat is een zelfversterkend vliegwiel. Zonder de inbreng van de steden – financieel en politiek – hadden ze het niet gered.’

‘Het was zeker niet altijd pais en vree in de Bourgondische gewesten. In Vlaanderen kwamen de zelfbewuste steden geregeld in opstand. In de andere gewesten waren er minder opstanden, daar werkten ze meer in een consensusmodel met de vorst. Maar daar had je dan weer meer interne conflicten. In Brabant streefden Leuven en Brussel er beide naar de belangrijkste hofstad te worden. In Holland streden de Hoeken tegen de Kabeljauwen om de macht in het graafschap.’

‘De Nederlanden kenden een uitzonderlijke concentratie van bloeiende stadseconomieën en dito fiscale mogelijkheden’

‘We focussen vaak op de vorsten omdat zij in de kronieken naar voren komen als de leiders, maar het waren dikwijls de mensen om hen heen die het beleid bepaalden. Dat waren leden van de vorstelijke hofraad en van de gewestelijke raden. Oorspronkelijk waren dat raadgevende organen, die evolueerden tot een soort hoogste rechtscollege. Zij bepaalden het meeste beleid, van onderuit dus.’

‘De samenstelling van die raden bestond uit een mix van edellieden en rechtsgeleerden. Natuurlijk dropte de hertog daar vertrouwelingen, denk maar aan de Bruggeling Lodewijk Van Gruuthuse. Maar niet alleen de adel had het voor het zeggen. Het meritocratisch principe raakte steeds meer in voege. Als je een goede jurist was, kon je stevig opklimmen in de hiërarchie. Voor de edelen beschikte de vorst over vele strategieën om hen aan zich te binden, denk maar aan de orde van het Gulden Vlies of een prestigieuze baan in de hofhouding.’

‘Hoe groter de personele unie werd, hoe minder de vorst de boel zelf in de gaten kon houden. Een brief van Den Haag kwam de dag later niet in Gent aan. Vandaar dat we in het historisch onderzoek focussen op de directe laag onder de vorst. Deze zeer invloedrijke groep moeten we leren kennen om het beleid beter te begrijpen. Wat ze onder elkaar bedisselden op een hertogelijk banket, dat kunnen we niet meer achterhalen. We kunnen wél nagaan hoe deze groepen onderling politiek en familiaal waren verbonden.’

Geen adelslijsten

In een internationaal onderzoeksproject bestudeerden historici in Vlaanderen en Nederland de adel in de verschillende vorstendommen. ‘Dat is bijzonder lastig, want er bestaan geen adelslijsten. Vandaar dat we zijn gaan reconstrueren. Wie had een ridderlijke titel, wie bezat een heerlijkheid, wie vertegenwoordigde de tweede stand, enzovoort. Die groepen overlappen niet altijd. Je kon tot de tweede stand behoren zonder ridder te zijn. Dus gingen we kijken hoe tijdgenoten ervoeren of iemand van adel was. Comment vivre noblement?’

Mario Damen ging heel specifiek kijken naar toernooien. Dat was een van de belangrijkste informele ontmoetingsplekken voor de elite. ‘Je kreeg er een heel andere setting dan tijdens de formele onderhandelingen over nieuwe belastingen, waarbij de stedelijke elite tegenover de vorst zat. Vergelijk het maar met de diners na afloop van een Europese top. Vaak nemen de staats- en regeringsleiders daar de belangrijkste beslissingen.’

Toernooien ontstonden in de elfde eeuw. De Kerk wilde grip krijgen op het geweld van de ridders in de samenleving. Ze stuurde hen met succes op kruistocht, maar de behoefte om te vechten en te trainen voor de oorlog bleef bestaan. Vandaar dat ze het toeliet op afgesproken tijdstippen.

‘Misschien had Karel de Stoute te veel testosteron in zijn bloed, waardoor hij onnodig veel conflicten uitlokte’

‘Zo’n toernooi is een nepveldslag tussen twee teams die eerlijk verdeeld zijn, vaak volgens afkomst. Vlamingen en Henegouwers namen het doorgaans op tegen de Fransen. Ze reden te paard op elkaar af met een lans in de aanslag, en daarna draaiden de paarden om – tourner, vandaar het woord toernooi. Dat was nog steeds gevaarlijk, want ze gebruikten echte wapens. Vanaf de veertiende eeuw verhuisden de toernooien naar de stad. Brugge en Brussel organiseerden zulke evenementen op hun Grote Markt, Gent op de Vrijdagmarkt. Daarvoor lieten ze tonnen zand aanrukken, plaatsten tribunes en versierden de gevels.’

‘In de marge van het sportieve gedeelte kwamen de adel en de stedelijke elite samen. Ze sloten er allianties en huwelijken. ‘Een duidelijke scheidslijn tussen die groepen bestond niet. Je moest over de middelen beschikken om je een paard en de uitrusting te veroorloven. Bovendien moest je weten hoe je de wapens moest hanteren, dat vergde een langdurige training. Ook de hertogen zelf  waren fanatieke deelnemers aan die toernooien. Ook zij wilden laten zien dat ze met wapens konden omgaan, dat ze voorop konden gaan in de strijd. En natuurlijk was er de status en de eer. Een hoop machogedrag eigenlijk. Vergelijk het maar met de formule 1 van vandaag.’

Regio boven

Toernooien waren ook een manier voor de vorst om zich aan het gewone volk te laten zien. Ze vonden plaats in de openbare ruimte en de tribunes zaten afgeladen vol.

Ook de Blijde Intredes van de vorst vormden een gelegenheid tot contact tussen de landsheer en zijn onderdanen. ‘Maar het was niet alleen eenrichtingsverkeer. Het waren de steden die deze feestelijke intochten organiseerden en financierden. De steden gaven de vorst een duidelijke boodschap mee. Hij moest goed beseffen in welke historische en constitutionele traditie hij terechtkwam. Dat hij zich in alle steden van alle gewesten moest laten inhuldigen, staat bovendien haaks op het eenheidsdenken. Waren we één ‘Bourgondische staat’ geweest, dan moest hij alleen naar Brussel of Mechelen om zich te laten inhuldigen. Maar de regionale tradities liepen door tot in de zestiende eeuw.’

Ongekroonde koningen

Afgelopen zomer was het precies 650 jaar geleden dat Gent getuige was van de bruiloft tussen Filips de Stoute en Margaretha van Male. Met hun huwelijk in 1369 legden ze de basis voor een machtige dynastie die ruim een eeuw over onze gewesten zou heersen. Margaretha was de enige dochter en erfgenaam van het graafschap Vlaanderen, Filips was de jongere zoon van de Franse koning. De Fransen hoopten met deze alliantie hun rijke en machtige vazalstaat Vlaanderen stevig aan zich te binden.

Dat was haast gelukt. De eerste Bourgondische hertogen gedroegen zich nog als echte Franse prinsen. Maar na de moord op Jan zonder Vrees, de zoon van Filips en Margaretha, ging hun kleinzoon Filips de Goede steeds meer een eigen koers varen. De hertogen concentreerden zich op de uitbouw van een ‘Bourgondische staat’ rondom de grenzen tussen Frankrijk en het Duitse Rijk. In het zuiden bezaten ze Bourgondië en de Franche-Comté, in het noorden Vlaanderen en Artesië. Aan dat lappendeken konden ze dankzij uitgekiende huwelijken en dynastieke toevalligheden Brabant, Holland-Zeeland, Henegouwen, Picardië, Namen, Luxemburg, Luik, Utrecht, Gelre en zelfs Friesland toevoegen.

Hoewel de Bourgondische erflanden een composite state bleven, een personele unie, ontwikkelden ze zich tot een Europese grootmacht. De vorsten droomden van een koningskroon zoals hun rivalen in pakweg Engeland en Castilië. Toen Karel de Stoute zijn vader opvolgde en later ook de Elzas en Lotharingen kon veroveren, sloeg hij een brug tussen de noordelijke en zuidelijke gewesten. Maar zoveel macht, dat was een doorn in het oog van de naburige vorsten. Ze gunden Karel het koningschap niet, en hij stierf in 1477 op het slagveld bij Nancy, zonder kroon op het hoofd.

Het Bourgondische Rijk daverde op zijn grondvesten. Frankrijk slaagde erin het gewest Bourgondië te veroveren. Karels enige dochter Maria van Bourgondië sloot in allerijl een huwelijk met Maximiliaan van Oostenrijk, de zoon van de Duitse keizer. Deze Habsburger voerde een felle anti-Franse politiek en koppelde zijn zoon aan de Spaanse dynastie. Filips de Schone verwierf uiteindelijk de felbegeerde koningskroon waarop zijn voorouders zo hadden gehoopt. Hij werd koning van Castilië.

Filips zoon Karel zou uiteindelijk keizer worden van een rijk waar de zon nooit onderging. Karel stond Bourgondië definitief af aan Frankrijk, en in ruil verbrak hij de vazalbanden tussen Vlaanderen en Frankrijk. Het machtige graafschap kreeg een plek in een soort Bourgondische statenbond met zeventien provincies. Maar ook dat liedje zou niet blijven duren.

‘Mocht je een vijftiende-eeuwse Brusselaar, Amsterdammer of R­ijselaar vragen hoe hij zich voelde, dan noemde hij eerst zijn lokale identiteit. In een crisissituatie zag je wel dat elites zich met elkaar verbonden en een front vormden, maar ook dat relativeren we steeds meer. De Opstand in de Nederlanden in de zestiende eeuw beschouwen we bijvoorbeeld meer en meer als een burgeroorlog in plaats van een revolte tegen de vorst.’

Ondanks de sterke regionale autonomie van de gewesten streefden de Bourgondiërs wel degelijk naar een koningskroon waarmee ze konden heersen als soeverein. Daarmee zouden ze protocollair een stapje stijgen. ‘Maar ik weet niet of ze daardoor een andere politiek hadden gevoerd. Om de boel bijeen te houden, moesten ze de steden te vriend houden. Hun politieke vertegenwoordiging was sterk en daar konden ze niet buiten. Als alleenheerser hadden ze het niet gered. Ze bleven ook gewoon aan het hoofd staan van een personele unie. Dat zie je bijvoorbeeld bij Filips de Schone, die koning van Castilië werd. In Antwerpen bleef hij hertog van Brabant en in Brugge graaf van Vlaanderen.’

Geen aartsvaders

Of de persoonlijke kwaliteiten van de Bourgondiërs dan echt geen rol speelden? ‘Iemand als Karel de Stoute was ontzettend ambitieus. Hij wilde absoluut Lotharingen veroveren, het laatste ontbrekende stukje in de territoriale puzzel. Dat werd zijn ondergang, maar was hij daarom een zwakke vorst? Dat zou ik niet zeggen. Hij was een strakke organisator en innovator. Hij was misschien wat minder tactisch dan zijn voorgangers.’

‘Misschien had Karel de Stoute te veel testosteron in zijn bloed, waardoor hij onnodig veel conflicten uitlokte. Hij was in ieder geval onverbiddelijk. Luik liet hij bijna met de grond gelijkmaken en dat doet je populariteit natuurlijk geen goed.’ Te veel of te weinig testosteron, officieel had Karel maar één nakomeling. Een dochter. En met Maria ging de Bourgondische dynastie op in die van de Habsburgers.

‘Wat de hertogen dachten, dat weten we niet. En dat is het grote probleem met Bart Van Loo. Hij is geen historicus. Hij schrijft de hertogen regelmatig gedachten toe, en dat mag je in de historische wetenschap nooit doen’, trekt Jelle Haemers van leer. ‘Van Loo heeft veel kronieken gelezen, maar die zijn in opdracht van de hertogen opgesteld. Ze laten de machthebbers steevast van hun beste kant zien. Historici checken hun bronnen. Vandaar dat wij misschien te veel opgaan in details. Dat is ook de taak die de overheid en de universiteit ons opleggen: vernieuwend onderzoek brengen. Wij worden verplicht Engelstalige artikels te schrijven in internationale, voor het grote publiek vaak onbekende vaktijdschriften.’

‘De hertogen waren geen aartsvaders. In de kronieken halen ze dat graag naar voren, maar die beweringen zijn uit de lucht gegrepen. Kennelijk bestaat er een groot publiek voor dat soort nationale geschiedenissen, in tijden waarin identiteit een hot thema vormt. Maar het blijft grotendeels geschiedenisentertainment. Het is een goed geschreven boek, maar geen betrouwbaar werk, omdat het uitpuilt van voorbijgestreefde wetenschappelijke inzichten.’

Ook Mario Damen erkent de literaire kwaliteiten van Van Loo. ‘Het boek leest als een trein, al heb ik soms mijn reserves. Er staat niet veel nieuws in, en ik stoor me geregeld aan de vette adjectieven die hij voortdurend gebruikt. Elk banket is somptueus (lacht).’

Nederland doet mee

Anderzijds benadrukt Damen ook de positieve kant. Hij vindt het vooral fijn dat er nu zoveel aandacht is voor de Bourgondiërs. ‘Dat is pure winst voor ons, professionele historici. Zo’n boek als dat van Van Loo had ik graag zelf willen schrijven, maar voor zo’n onderzoeksproject krijg je geen subsidies. Zelf probeer ik mijn onderzoek wel voor een breed publiek toegankelijk te maken, bijvoorbeeld met een blog.’

Van Loo doet het trouwens niet alleen goed in Vlaanderen. ‘Het is best opmerkelijk dat hij ook in Nederland succes boekt. In het zuiden was de belangstelling per definitie groter. De bloeitijd van de Vlaamse en Brabantse steden ligt in de veertiende en vijftiende eeuw. In de H­ollandse steden ligt die in de eeuwen daarna.’

‘Daar komt de Opstand nog bij, waardoor je hier meer affiniteit krijgt met de latere periode. De Bourgondiërs zien we hier vaak als een voortraject op de vorming van de Republiek. Behalve misschien in de provincie Noord-Brabant, waar ze zich ook graag Bourgondiërs noemen.’

Dachten de mensen in de middeleeuwen dat de wereld vlak was?

Lees hier het antwoord