Een topsportlijf voor iedereen

15 april 2012 door KV

De sportende mens nadert zijn natuurlijke limieten. Maar die biologische grens hoeft geen eindpunt te zijn. De wetenschap vindt er wel iets op.

De sportende mens loopt langzamerhand tegen zijn atletische grenzen aan. Sporters maken nauwelijks nog progressie. In 2007 bereikten we in alle traditionele olympische disciplines 99 procent van het absolute kunnen. ‘Maar het is naïef om te denken dat die biologische grenzen ook effectief een eindpunt zullen zijn’, meent de Nederlandse sportfilosoof Ivo van Hilvoorde (Universiteit Amsterdam). ‘Het is eigen aan de menselijke soort om inventief en creatief met zijn grenzen om te gaan. De mens zou geen mens zijn, mocht hij niet al plannen maken om zijn biologische limieten alsnog te verleggen. Voor zwemmers is de weerstand tussen het water en de huid bijvoorbeeld zo’n grens. Het ‘haaienzwempak’ – eigenlijk een soort tijdelijke huidtransplantatie – is een manier om die begrenzing te overwinnen. Ook de hoeveelheid zuurstof die ons bloed kan transporteren, beperkt de prestaties in uithoudingssporten zoals de marathon en het wielrennen. Epo is dan een manier om die grens te verleggen.’

Nieuwe technologie roept in de sportwereld snel weerstand van de publieke opinie op. In 2010 kwam het schuimrubberen zwempak op de lijst van verboden ‘producten’ terecht omdat de fans de indruk kregen dat ze bedrogen werden. Niet de sporter, maar de pakken werden immers voor de records verantwoordelijk geacht. Het ‘bedrog’ kon de geloofwaardigheid van de zwemsport schaden en dus werden de pakken verbannen. Ook de zwemmers zelf keerden zich trouwens tegen de dominantie van de pakken. Hetzelfde geldt voor doping, dat over de hele lijn – kijk naar krantenkoppen over het thema – als slecht en oneerlijk wordt beschouwd. Van Hilvoorde: ‘Een reden die daarbij telkens wordt aangehaald is dat doping de natuurlijke chemie van het lichaam aanpast, en dus in strijd is met de natuurlijke prestaties. Maar hoe natuurlijk is een atleet vandaag nog? De kolossen op de sprint lijken steeds minder op een ‘natuurlijke’ mens. Atleten veranderen de chemie van hun lichaam voortdurend door wat ze eten en hoe ze leven. Een ‘normaal’ iemand slaapt niet in een tent die een hoogtestage simuleert, of eet geen voeding dat tot op nanoniveau doelgericht is samengesteld.’

Picogram
De Gentse filosoof Pieter Bonte heeft bovendien zijn twijfels bij dat krampachtig vooropstellen van de natuur als waardemeter. ‘De ‘pure’ sport is per definitie ook oneerlijk. Als sporter moet je het doen met de genen die je van de natuur hebt gekregen. Winnaars zijn wonderkinderen die door stom toeval een groter hart of betere spieren hebben. Technologie mag daar niets aan veranderen. En dat terwijl we in de rest van de maatschappij die ongelijkheid dempen. Mij lijkt het niet goed als sport de boodschap de wereld instuurt: ‘De getalenteerden zullen heersen’. Als je via biotechnologie een krachtig of mooi lichaam kan bekomen dat de natuur je heeft ontzegd, dan kunnen dat krachtige middelen van emancipatie zijn. Waarom wordt er in de sport nog zoveel waarde gehecht aan de natuurlijke orde, die vaak wraakroepend oneerlijk en bovendien volstrekt zinloos is?’

Elk individu in onze maatschappij heeft vandaag de vrijheid zich met behulp van technologie te verbeteren. We maken onszelf mooier dankzij cosmetische ingrepen, gelukkiger met Prozac. Computers worden een verlengde van ons brein, en lichamelijke gebreken verdwijnen met behulp van kunstledematen of pacemakers. We zijn de voorbije decennia gewoon geraakt aan dergelijke ingrepen die niet bedoeld zijn om zieke mensen te genezen, maar om gezonde mensen beter te maken. Toch blijft lichaamsverbetering in de sportwereld taboe. In dat opzicht is de sport – nochtans de inspirator van de leuze ‘sneller, hoger en sterker’ – conservatiever dan de rest van de maatschappij.

‘Sport moet niet rond natuur, maar rond karakter en inzet draaien. Er wordt dan gezegd dat doping problematisch is, omdat het de inzet van een atleet zou ondermijnen. Neem nu epo. Dat middel verschaft het lichaam de mogelijkheid om meer zuurstof naar de spieren te transporteren. Volgens de dopingtegenstanders moet je datzelfde effect bereiken door middel van training of een hoogtestage, omdat het met epo te makkelijk gaat. Dat argument komt echter nooit ter sprake wanneer het gaat om natuurtalenten, die zelf veel lichaamseigen epo aanmaken, en het daardoor veel makkelijker hebben dan hun concurrenten. Meer zelfs, die atleten worden aanbeden om de moeiteloosheid waarmee ze prestaties leveren, de dopinggebruiker wordt gecriminaliseerd.’

De sportwereld moet zich volgens Pieter Bonte dan ook dringend bezinnen. Waarom is elke vorm van doping, tot op de picogram, per definitie fout, en waarom is die natuurlijke talentenverdeling zo normaal? ‘Als je atletische prestaties natuurlijk wenst te houden, wens dan ook geen records meer. De limieten van de normale Homo sapiens zijn stilaan bereikt. Je kan dus niet langer enerzijds tegen elke invloed van technologie en doping pleiten, en anderzijds elk jaar opnieuw verwachten of zelfs eisen dat grenzen verlegd zullen worden. Die enorme druk drijft atleten richting doping; de sport op zich draagt de grootste schuld aan doping, niet de atleet. Kiest men voor records, dan nog blijft doping problematisch. Er moet aan heel wat voorwaarden worden voldaan. De technologische middelen mogen geen overtroevende neveneffecten hebben, zowel moreel als medisch, en ze moeten gelijk beschikbaar zijn voor allen.’

Thermostaat
Peter van Eenoo van het dopinglaboratorium DoCoLab in Gent weigert een kunstgreep, zoals de injectie van epo, gelijk te stellen met een natuurlijke methode om hetzelfde te bereiken, zoals een hoogtestage. ‘Het verschil is dat bij een hoogtestage het fysiologisch plafond van het lichaam wordt gerespecteerd. Net als een thermostaat waarschuwt het lichaam dat de bovengrens nadert. Wie epo inspuit, schakelt dat systeem uit. U en ik kunnen de concentratie rode bloedcellen in ons bloed (de zogenaamde hematocrietwaarde) via een hoogtestage opdrijven tot 48 procent. Door epo in te spuiten is zelfs 60 procent haalbaar, maar dan met mogelijk fatale gevolgen. Zelfs het inspuiten van kleine hoeveelheden om de ‘aanvaardbare’ waarde van een hoogtestage te evenaren, kan gevaarlijk zijn.

Bij bepaalde gezonde mensen lokt epo immers een hevige immuunreactie uit, een belangrijk bijkomend risico dat je met een hoogtestage niet hebt.’ Toch acht sportfilosoof Ivo van Hilvoorde de huidige dopinglijst te lang. ‘Alle prestatiebevorderende middelen worden op dezelfde manier gecriminaliseerd, ongeacht de  mate waarin ze invloed hebben of schadelijk zijn. Nu gaat veel energie naar het debat over wat op de lijst van verboden middelen moet komen. Het zou zinvoller zijn om vast te stellen vanaf welke dosis een bepaald middel ongezond is. Dat kan de sport trouwens ook eerlijker maken. Nu hebben niet alle atleten gelijke toegang tot die middelen, omdat ze enkel via een zwart circuit beschikbaar zijn.’

Usain uit proefbuis
In de toekomst zal het volgens Ivo van Hilvoorde moeilijker zijn het onderscheid tussen natuurlijkheid en technologie strikt af te bakenen. ‘Technologie en biologie gaan samensmelten. Ik denk daarbij aan zeer specifieke training, nanovoeding en uiteraard toepassingen uit de genetica. Men kan nu al een genetisch profiel maken van een embryo. Bij ‘normale’ in-vitrofertilisatie (IVF) gebeurt zoiets om bepaalde genetische aandoeningen op te sporen. Dat is negatieve selectie, de slechte embryo’s gaan eruit. Nu zou je die selectie ook omgekeerd kunnen maken, door te selecteren op de beste topsportgenen. Er zijn al tests opgedoken waarmee je op kracht of uithouding zou kunnen screenen. Maar een dergelijke selectie is niet enkel wetenschappelijk fel omstreden, ze lijkt mij in de praktijk ook niet haalbaar. Topsporter worden is een zeer complex proces. Naast genetisch talent spelen heel wat omgevings-factoren een rol. Los daarvan heeft deze methode ook zware ethische consequenties. Een kind opvoeden enkel om er een topsporter van te maken, druist in tegen de keuzevrijheid van het individu om te worden wat het wil.’

Meer waarschijnlijk is de doorbraak van gendoping bij volwassen topsporters. Bij gendoping wordt een genetisch gemodificeerd virus geladen met een stukje genetisch materiaal, in het lichaam gebracht. Het virus mengt zich vervolgens in het menselijke DNA en levert daar de nodige informatie voor de aanmaak van spierbevorderende hormonen, zoals epo, morfine en spiereiwitten, waardoor de productiecapaciteit van die cel verhoogt. De cellen van de atleet maken dus op een natuurlijke manier sterker of meer flexibel spierweefsel, sterkere beenderen en meer natuurlijke rode bloedcellen aan. Door die natuurlijke productie heeft gendoping de naam niet opspoorbaar te zijn.

Dopingexpert Peter Van Eenoo heeft zijn twijfels. ‘In een recent onderzoek slaagden wetenschappers erin om apen via gentherapie lichaamseigen epo te laten produceren. Een staal van het apenbloed werd meteen ook naar het dopinglab in Parijs gestuurd. Daar kon het aangemaakte epo met de gewone detectiemethodes opgespoord worden. De in de huidcellen geproduceerde epo-vormen verschillen immers van deze die op natuurlijke wijze in de nieren geproduceerd worden.’

Het project met de apen werd overigens stopgezet, omdat te veel proefdieren kort na de gentherapie stierven. Vooral de controleerbaarheid van de therapie bleek een probleem. Er zit immers geen rem op de epo-productie, en dus steeg het aantal rode bloedcellen naar dodelijk hoge niveaus. De apen overleden vervolgens aan een hartaanval of een beroerte. Als er eenmaal een fout gen in je lichaam is ingebouwd, raak je het niet meer kwijt.

‘Om die reden ben ik er van overtuigd dat gendoping in de sport nog niet voor morgen is. De acute risico’s zijn nog veel te groot. Dat is het verschil met traditionele doping. Bedriegende atleten houden geen rekening met chronische risico’s. Als er pas een effect over enkele tientallen jaren te verwachten valt, zullen atleten die willen vals spelen het middel gebruiken. Maar ze zullen geen risico willen lopen op onmiddellijke problemen. Gendoping zal daarom pas echt in de sport worden ingezet nadat gentherapie in de geneeskunde het huidige kinderstadium is gepasseerd.’

Een mogelijkheid om de controle te verbeteren, is de gendoping koppelen aan antibiotica. Men zou ervoor kunnen zorgen dat het gemodificeerde virus enkel zijn taak volbrengt wanneer de patiënt of atleet ook antibiotica inneemt, en stilvalt als de  antibiotica is uitgewerkt. Als het ooit zo ver komt, komt zelfs antibiotica mogelijk op de dopinglijst te staan.

De laatsten zullen de eersten zijn
Veel mensen zien doping en technologie als het ultieme kwaad van de prestatiecultuur, maar het kan ook omgekeerd: mensen die dankzij het creatief omgaan met hun lichaam hun lot letterlijk in eigen handen nemen. Hugh Herr, ingenieur aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT), verloor op zeventienjarige leeftijd beide onderbenen na een klimongeval. De Amerikaan verlegde zijn focus van het bergbeklimmen naar de wetenschap, en ontwierp computergestuurde voeten en gewrichten die zijn lompe kunstbenen zouden vervangen. Nu klimt Hugh Herr naar eigen zeggen beter dan destijds met zijn echte benen. De onderzoeker is ervan overtuigd dat technologie zoals deze de ultieme emancipatie voor andersvaliden kan betekenen.

Het wordt voor de sportwereld erg belangrijk om correct te bepalen waar de grens ligt tussen gewenste, aanvaardbare en verwerpelijke technologie. Maar vast staat dat de technologische race een steeds grotere rol gaat spelen in de strijd om de medailles. Een overwinning van een individuele atleet, is eigenlijk het werk van een heel team. Zo is het in de Formule 1 nu ook. Daar gooien winnaars vaak lovende woorden richting mecaniciens. Zullen wielrenners ooit openlijk hun dokter durven bedanken? (Uit: Eos-magazine, nr. 5, mei 2012)