Nu in Eos

Elke patiënt zijn portie

Hoeveel voeding heeft een ernstig zieke patiënt op intensieve zorg nodig? Gangbare berekeningen slaan de bal vaak mis, met meer infecties en complicaties als gevolg. Een verfijnd meettoestel moet een oplossing op maat bieden, ook voor coronapatiënten.

In veel ziekenhuizen krijgen alle patiënten op de afdeling intensieve zorg dagelijks anderhalve liter sondevoeding. De artsen baseren zich voor die standaardportie op gemiddelden in grote datasets van patiënten. Maar uit steeds meer onderzoek blijkt dat zo’n standaardportie geen goed idee is. Te veel of te weinig energie ontregelt het metabolisme. Dat kan al na drie dagen gebeuren. Een ontregelde stofwisseling verhoogt op zijn beurt het aantal infecties en complicaties. Bij ernstig zieke patiënten kan dat zware gevolgen hebben.

Sabeth De Waele, diensthoofd intensieve zorg aan het UZ Brussel, verdiept zich al jaren in het onderwerp. ‘Vaak is het koffiedik kijken hoeveel voeding een patiënt precies nodig heeft. Sommige patiënten kunnen niet aangeven of ze honger hebben of verzadigd zijn. Daar komt nog bij dat hun stofwisseling door koorts en infecties weleens gekke sprongen maakt.’

Indirecte calorimetrie moet daar verandering in brengen. Met die techniek, die De Waele mee op punt stelde, kunnen artsen nagaan hoeveel energie individuele patiënten in rust verbranden en dus hoeveel voeding ze precies nodig hebben. ‘We meten hoeveel milliliter zuurstof een patiënt in rust per minuut inademt en hoeveel milliliter zuurstof en koolstofdioxide hij of zij per minuut weer uitstoot’, zegt De Waele. ‘Op basis van die waarden – en rekening houdend met gewicht, lengte, leeftijd en geslacht – weten we hoe hoog het metabolisme van de patiënt in rust is.’

De voorbije vier jaar volgden De Waele en haar collega’s het metabolisme op van kankerpatiënten. Tegenwoordig doen ze ook onderzoek naar de energiebehoeftes van covid-patiënten. ‘We willen weten of en in welke mate hun behoeftes afwijken van andere patiënten’, aldus De Waele. ‘We kunnen deze patiënten helpen door hen de juiste hoeveelheid brandstof te geven. Uiteindelijk moet dat hun overlevingskansen verhogen.’