‘We voeden onze kinderen te proper op’

Allergieën beschouwen we vaak als een luxeprobleem. En dat is niet terecht, vindt Philippe Gevaert, de allergie-expert van het UZ Gent. Oké, je sterft er meestal niet aan, maar het heeft wel een enorme impact op je leven.

Bijna een op twee studenten spartelt zich in juni door de examens met een zakdoek of puffer bij de hand. Zij doen het daardoor ook minder goed. Kinderen met hooikoorts halen in mei en juni beduidend minder goede resultaten ten opzichte van hun capaciteiten dan kinderen zonder een allergie.

‘Dat verband kan je zelfs doortrekken naar de latere beroepscarrière’, verduidelijkt Philippe Gevaert. Hij is onderzoeker en arts, en coördineert het Allergienetwerk van het UZ Gent. ‘Patiënten met een allergie zijn gemiddeld minder succesvol in hun studies en zijn minder productief op hun werk. Zelfs de ‘banalere’ allergieën, bijvoorbeeld allergische rinitis, hebben een enorme impact op de levenskwaliteit. In de zomer word je voortdurend gehinderd door een loopneus of tranende ogen. Als je een voedselallergie hebt, moet je op restaurant, op een receptie en bij het winkelen altijd aandachtig zijn. En dat jaren na elkaar.’

Krijgt allergie voldoende aandacht?

‘Neen. Velen onderschatten de impact op je leven. Zeker de overheid. Voor de Tweede Wereldoorlog had één op twintig Belgen een allergie. Dat is ondertussen één op drie, en hun aantal blijft groeien. We zijn koplopers in de wereld. Tegelijk zijn we één van de enige Europese landen waar de ziekenfondsen immunotherapie niet terugbetalen.’

‘In tijden van besparingen schat de minister van Volksgezondheid allergie blijkbaar in als een luxeprobleem. Je gaat er niet aan dood. De behandeling van allergieën die wel potentieel dodelijk zijn, zoals anafylaxie, worden bijvoorbeeld wel terugbetaald. Nochtans hebben ook niet-levensbedreigende allergieën een negatieve impact op de levenskwaliteit en kunnen we met behulp van bijvoorbeeld immunotherapie een allergie afzwakken. We redden daar geen levens mee, maar verhogen wel de levenskwaliteit.’

Wat is immunotherapie?

‘Het is een vorm van vaccinatie, maar dan tegen allergenen in plaats van ziekteverwekkers. We spuiten allergenen, bijvoorbeeld graspollen of huisstofmijt, in steeds grotere dosissen bij een patiënt in. Of we stellen hem eraan bloot met tabletten of druppels onder de tong. Aanvankelijk reageert het immuunsysteem daar nog op, met bijvoorbeeld een grote zwelling op de plaats van injectie. Na enige tijd wordt het immuunsysteem toleranter. Drie tot vijf jaar later is de therapie afgerond en is de patiënt voor tien jaar zo goed als verlost van zijn allergie. In België starten elk jaar slechts enkele honderden patiënten zo’n kuur. In Nederland is dat veel meer. Het land is wereldkampioen in immunotherapie, nergens krijgen meer mensen een vaccinatie tegen hun allergie.’

Kan je helemaal van een allergie genezen?

‘Met immunotherapie kan dat nog niet. Ondanks de sterke reductie van symptomen tijdens en na de behandeling blijft de patiënt allergisch. Na tien jaar kunnen de symptomen terugkomen en moet een patiënt weer door de drie tot vijf jaar durende behandeling. Zonder behandeling kunnen kinderen en volwassenen hun allergie wel spontaan verliezen. De allergie is dan niet weg, maar ze reageren niet meer op allergenen. Dat kan ook als je ouder wordt. Het is niet abnormaal dat een allergie na zestig jaar helemaal verdwijnt. Het immuunsysteem verzwakt als je ouder wordt en reageert bijgevolg minder overdreven.’

Kan je immunotherapie toepassen zoals andere vaccinaties, en kinderen op de lagere school standaard tegen alle allergieën vaccineren?

‘Neen. Immunotherapie is heel specifiek. We moeten de therapie richten op bijvoorbeeld enkel tegen pollen. Je kan niet alles ineens vaccineren. Zo’n totaalvaccin is uiteraard wel het ultieme doel van allergie-onderzoekers.’

Waarom wordt de ene wel en de andere niet allergisch?

‘Kinderen van wie moeder of vader allergisch is, hebben tot de helft kans op een of andere allergie. Als de beide ouders een allergie hebben, stijgt die kans zelfs tot 70 procent. Spectaculaire cijfers, maar toch had tot een halve eeuw geleden amper 5 procent van de Belgen een allergie. Dat is ondertussen helemaal anders. Een op drie heeft een allergie. Bij de groep tussen twintig en veertig jaar is dat zelfs een op twee. Niet de genen, maar omgevingsfactoren zijn voor die stijging verantwoordelijk. Overal waar verwestering plaatsvond, nam het aantal mensen met een allergie toe. Eigenlijk heeft iedereen een beetje allergie in zijn of haar genen zitten, maar door onze manier van leven komen symptomen vaker tot uiting.’

En de reden is …

‘Onze obsessie voor hygiëne. Dat is de duidelijkste oorzaak. We voeden onze kinderen te proper op. Als kind ben je heel kort aan zowat alles allergisch. Dat is normaal en meestal van voorbijgaande aard. Als je in aanraking komt met allerlei allergenen, leert je immuunsysteem ermee om te gaan en niet te overreageren. Infecties kunnen daarbij helpen. Kinderen die naar een drukke crèche gaan, hebben bijvoorbeeld meer snotneuzen of andere infecties, maar hebben tegelijk minder kans om een blijvende allergie te ontwikkelen. Ook kinderen van landbouwers hebben minder kans op een allergie. Niet die van de ‘moderne’ landbouwers met een propere boerderij naast hun villa, enkel die op boerderijen waar dieren en mensen dicht bij elkaar leven. Ook het drinken van verse koemelk, die waarschijnlijk een beetje besmet is met micro-organismen, heeft een preventief effect.’

Spelen luchtvervuiling en stress een rol?

‘Ja en neen. Luchtvervuiling of stress veroorzaken geen allergieën. Ze verergeren wel de klachten als je een allergie hebt. Luchtvervuiling kan ook aan de basis liggen van klachten die lijken op een allergie, zoals een loopneus en tranende ogen, maar eigenlijk gaat het om hyperreactiviteit. De luchtvervuiling veroorzaakt een ontsteking in je lichaam. Dat uit zich in een overdreven gevoeligheid voor prikkels zoals parfum, chloor of de airco. Die laatste kan een belangrijke veroorzaker van schimmelallergie zijn. In landen met veel airco’s lijden ook meer mensen aan een schimmelallergie.’

Wat kan je als ouder doen om de kans op een allergie bij je kind te beperken?

‘Niet roken is het meest effectieve preventiemiddel. Kinderen van rokende ouders ontwikkelen veel vaker een allergie. Voorts moet je je kinderen, hoe goed bedoeld ook, niet afschermen van allergenen als daar geen reden voor is. Zeker ouders die zelf een allergie hebben, zijn geneigd om hun kind in een steriele omgeving te stoppen. Ze geven antiallergische melk, voorzien de kinderbedden van een antihuisstofmijtmatrasje of vermijden contact met dieren. Die maatregelen zijn totaal onnodig en hebben zelfs een averechts effect. Een huisstofmijtvrije woning verhoogt de kans dat je kind een huisstofmijtallergie ontwikkelt. En een huisstofmijtvrije woning is sowieso toch onhaalbaar. In een gemiddeld bed leven bijvoorbeeld twee miljoen huisstofmijten. Een antiallergische beddenhoes halveert dat aantal, maar je deelt je bed dus wel nog met een miljoen huisstofmijten.’

‘Schrap dat antihuisstofmijtmatrasje daarom maar van de geboortelijst, laat je niet verleiden tot de aankoop van een antiallergische stofzuiger en haal een kat in huis nog voor je zwanger bent. Of beter, haal meteen vier katten in huis. Veel gezinnen nemen pas een hond of een kat nadat de kinderen erom vragen, maar op dat moment is hun immuunsysteem er vermoedelijk nooit op getraind, en bestaat de kans dat ze ondertussen allergisch zijn. Dat risico is lager als je tijdens de zwangerschap al een huisdier had of als de kinderen opgroeien met een huisdier.’

Geldt die vroege blootstelling ook voor voedselallergenen?

‘Ja. In een recent onderzoek selecteerden wetenschappers 640 kinderen waarvan beide ouders een voedselallergie hadden, een groep met een hoog genetisch risico dus. Ze verdeelden de kinderen in twee groepen. De ene groep kreeg vijf jaar koekjes met pindanoten in verwerkt, de andere kreeg dezelfde koekjes maar dan zonder pindanoten. Na vijf jaar stelden de onderzoekers bij 3 procent van de kinderen uit de eerste groep een allergie voor pindanoten vast, in de tweede groep was dat bij 17 procent het geval.’

Was er een tijd waarin allergieën niet voorkwamen?

‘Allergieën zijn er altijd geweest, ze komen alleen in grotere mate aan de oppervlakte. Een allergie was niet altijd een hindernis. Het is een controversiële stelling, maar nogal wat wetenschappers gaan ervan uit dat het hebben van een allergie een evolutionair voordeel had. Mensen met een allergie hebben mogelijk een sterker immuunsysteem, eigenlijk te sterk, en dat kwam van pas tijdens de vele omzwervingen naar nieuwe omgevingen. Terwijl een hyperalert afweersysteem tot honderd jaar geleden van levensbelang kon zijn, is het in onze steriele wereld eerder een hindernis. Nu ik erover nadenk, de Belgische minister Maggie De Block heeft gelijk, allergie is geen ziekte, het is een evolutionair hoogstandje.’