Begraven tussen het groen

20 januari 2015 door MK

De stad Gent wil als eerste in Vlaanderen een natuurbegraafplaats inrichten. Wat is er zo bijzonder aan een laatste rustplaats tussen het groen?

De stad Gent wil als eerste in Vlaanderen een natuurbegraafplaats inrichten. Dat soort begraafplaatsen zijn voorlopig niet wettelijk, maar minister van Leefmilieu Joke Schauvliege (CD&V) werkt aan een aanpassing in de wetgeving. In Nederland bestaan natuurbegraafplaatsen al langer. Wat is er zo bijzonder aan een laatste rustplaats tussen het groen?

Wie over het landgoed Weverslo loopt, in Nederlands Limburg, waant zich bijna in een gewoon bos. Hoge bomen, veel varens en natuurlijke bospaden. De zon schijnt fel tussen het bladerdek door. Een insect vliegt voorbij, het bos zit vol geluiden van zingende vogels en op de grond krioelen spinnetjes en mieren. Bijna niets doet vermoeden dat dit een begraafplaats is. Alleen een houten sculptuur hier en daar, en een bordje bij de ingang: ‘dit is een natuurbegraafplaats’.


‘De mensen die hier wandelen, lopen de helft van de graven ongemerkt voorbij’, vertelt eigenaar en beheerder Gé Peterink. Uitkijkend vanaf een bospad kan Peterink vijftien graven aanwijzen, ook al is maar één daarvan zichtbaar gemarkeerd. Wat verderop ligt een recent gedolven graf. De hortensia’s zijn nog vers en de bodem vertoont een heuveltje. ‘De grond zakt vanzelf in. Vaak is het graf al na een paar weken opnieuw overwoekerd.’


Op een natuurbegraafplaats gaat het er net iets anders aan toe dan op een gewoon kerkhof, met zijn rijen grafzerken en aangeharkte grindpaden. ‘We gebruiken en beheren het bos ten dienste van de natuur’, legt Peterink uit. ‘Een kist mag, maar alleen als die van natuurlijk hout gemaakt is. Geen spaanplaten of beschilderingen. Ook de kleding van de overledenen bestaat uit natuurlijke materialen. Synthetische stoffen of nylonkousen zijn uit den boze. Naakt of in een lijkwade begraven worden kan ook, want dat is de meest natuurlijke manier. Zolang het maar niet aanstootgevend is.

Bosuilen gebruiken de rust van een begraafplaats om te overwinteren

Wie dat wil, kan zijn graf laten markeren met een houten monument. In het bos staan sculpturen in de vorm van een schelp, een abstracte figuur of eenvoudigweg een boomschijf. Op den duur vergaat het monument en wordt het opgenomen door de natuur. ‘Alles vanuit de kringloopgedachte.’ De natuur in stand houden en kwalitatief verbeteren, zo luidt het idee achter de natuurbegraafplaats. Door eeuwigdurende grafrechten te innen, komt er geld in het laatje, waarmee het bos onderhouden wordt.

In het beheerplan staat dat de soortenrijkdom vergroot moet worden, en dat planten- en diersoorten die voorheen veel voorkwamen, terug moeten komen. ‘Tussen de lijsterbes, de berken en de bramen groeien nu ook weer wilde appel- en perenbomen’, toont Peterink tijdens een wandeling door het bos. Dood hout mag blijven liggen of wordt opgestapeld als een beschuttend muurtje. Als we erlangs lopen, kruipt een graafwesp net weg in een holletje in het hout. Dat vormt een broedplaats en overwinteringsplek voor insecten en kleine zoogdieren. ‘Op het landgoed leven dassen, reeën, vossen en konijnen. En ontzettend veel vogels: alle soorten spechten komen hier voor.’

‘De enige manier waarop de natuur misschien verstoord wordt, is het delven van het graf zelf’, vertelt Peterink. ‘Daarom wordt het graf laag per laag uitgespit en op dezelfde manier weer opgevuld: eerst de diepere lagen, dan de humuslaag en tot slot de bovenlaag. Ook bij de keuze van de plek houden we rekening met de natuur. We spitten niet pal onder een boom, omdat we daarmee de wortelsystemen zouden aantasten.’ De graven worden bewust niet schoongehouden, maar juist beplant met bollen van verwilderingsplanten zoals boshyacinten, sneeuwklokjes en bosanemonen. Of met een jong boompje. Zo bouwen nabestaanden actief mee aan het bos, of, zoals Peterink het omschrijft, de herdenkingsnatuur.

Overwinterplaats voor uilen
Zo’n natuurbegraafplaats is een aparte methode. Maar ook op een doorsnee begraafplaats is meer leven dan dood te vinden. Voor wie goed kijkt, tenminste. ‘Begraafplaatsen zijn vaak ideale locaties waar de natuur kan floreren’, weet Frans van Bussel, voorzitter van de afdeling Heuvelrug van de Vereniging voor Veldbiologie (KNNV). ‘Begraafplaatsen bevinden zich vaak aan de rand van een dorp of stad, waar de natuur minder gecultiveerd is. Ze vormen een ecologische verbinding en geven dieren de mogelijkheid om zich te handhaven in een stad, waar verder weinig groen is.’ Van Bussel is zelf een fervent vogelspotter en noteert bij inventarisaties op begraafplaatsen heel wat gefladder: zwartkopjes, lijsters, glanskopmezen, winterkoninkjes … ‘Begraafplaatsen zijn vaak erg ruim en bevatten veel groen. Dat maakt ze voor insecten en vogels een geschikte plek om voedsel te vinden en te nestelen.’ Op een grote begraafplaats zitten volgens hem ook vaak bos- en ransuilen. ‘Zij gebruiken de rust van de begraafplaats om te overwinteren.’


‘Ook sommige plantensoorten varen wel bij begraafplaatsen’, vertelt Louis-Jan van den Berg van de KNNV, die excursies begeleidt over planten op begraafterreinen. ‘Sommige soorten groeien vrijwel uitsluitend op begraafplaatsen. Neem nu de akkergeelster, een leliesoort die vroeger op akkers groeide, maar daar door ploegen en kunstbemesting verdwenen is.’ Er werd zelfs aangenomen dat de soort in Nederland was uitgestorven, maar in 1969 werd de lelie herontdekt in Deventer. ‘Hij bleek zich op begraafplaatsen en dodenakkers schuil te houden’, aldus Van den Berg. ‘Een andere soort die vroeger op graanakkers groeide, is de heelbeen, een anjerachtige met witte bloemen. Door zware bemesting en het gebruik van herbiciden is hij daar volledig verdwenen. Ook die soort groeit tegenwoordig vrijwel uitsluitend op begraafplaatsen.’


Het succes van planten op kerkhoven ligt volgens Van den Berg vooral aan het specifieke natuurbeheer. ‘Er is op begraafplaatsen geen bemesting, er worden geen herbiciden gebruikt, het gras wordt gemaaid en afgevoerd en de terreinen bevatten veel kalk. Ze zijn een laatste toevluchtsoord voor heel wat plantensoorten. Helaas duiken er tegenwoordig steeds vaker grindpaden op. Die betekenen vaak de nekslag voor kwetsbare soorten.’

Grafkorst
Korstmossen, een samenwerking tussen schimmels en algen, nemen een speciale plek in op begraafplaatsen. Voor sommigen lijken korstmossen niet meer dan een grillige vlek op hout of steen, maar wie goed kijkt, ontdekt een wereld aan kleuren en vormen. ‘Van alle fauna en flora zijn korstmossen misschien wel het meest gebaat bij begraafplaatsen’, vertelt Kok van Herk, korstmossenkenner en auteur van Veldgids korstmossen. ‘Meer dan de helft van alle soorten groeit uitsluitend op steen. En dat is op begraafplaatsen meestal ruimschoots aanwezig.’


Al zijn korstmossen wel kieskeurig: ze groeien het best op natuursteen. Op bijvoorbeeld stoeptegels doen ze het veel minder goed. ‘Want die zijn van beton’, legt Van Herk uit. ‘Daar kunnen alleen de heel gewone korstmossen groeien. Voor de bijzondere soorten hebben stoeptegels een te hoge pH-waarde. Die hebben liever een iets zuriger gesteente. Bakstenen muren zijn dan weer te droog.’ Alleen op muren van oude, onverwarmde kerken hebben de korstmossen nog een kans. ‘Een begraafplaats met veel grafstenen én een oud kerkje vormt de optimale groeiplaats.’


Op begraafplaatsen zijn verschillende soorten natuursteen aanwezig, zoals graniet en hard kalksteen. Bovendien zijn de omstandigheden er variërend: zon en schaduw, vochtig en droog. ‘Die micromilieutjes trekken eigen soorten aan. Op oude graven, die vaak lang met rust gelaten worden, kunnen korstmossen ongestoord hun gang gaan. Van de 750 soorten tref je er op begraafplaatsen gemakkelijk tweehonderd aan.’


Een korstmos dat traditioneel op begraafplaatsen opduikt, heet erg toepasselijk zwarte grafkorst. Het is een zeldzaam, donkerkleurig korstmos met een blauw randje. ‘Vooral dat blauw is bijzonder. Korstmossen bestaan in vrijwel alle kleuren – van geel tot rood over groen en zwart – maar blauw zie je bijna nooit.’ Ook het zogeheten dambordje komt vaak op begraafplaatsen voor. Dat is een korstmos met een patroon van zwarte en witte vlekken. ‘Begraafplaatsen zijn cruciaal voor het behoud van al die soorten‘, stelt Van Herk. ‘Begraafplaatsen en grafstenen mogen dan wel door mensenhanden gemaakt zijn, dat betekent niet dat er weinig natuur voorkomt. Veel mensen denken dat alleen een bos natuur is, maar op een kerkhof van één of twee hectare tref je soms meer planten- en diersoorten aan dan in een bos van dezelfde grootte. Voor de soortenrijkdom zijn begraafplaatsen dus heel belangrijk.’

Groene oase
Ook de Nederlandse Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen (LOB) bericht regelmatig over de grote ecologische waarde van begraafplaatsen. De LOB noemt begraafplaatsen ‘groene oases in een versteende omgeving’. Dat is met name te danken aan de afwisseling van materialen, de variatie in planten, de uitgebreide nestgelegenheid en overwintermogelijkheden en de gebruikelijke stilte.


Hoe goed de natuur haar gang kan gaan, hangt weliswaar sterk af van het beheer van de begraafplaats. Is die steeds netjes opgeruimd, dan is de kans kleiner dat de natuur goed gedijt. Fauna en flora hebben soms jaren nodig om zich te ontplooien. En wordt er bijvoorbeeld chloor gebruikt om de grafzerken schoon te maken, dan draait dat de ontwikkeling van korstmossen meteen jaren terug.


Een kleine verandering in het beheer kan volgens de LOB al een positieve invloed hebben op de biodiversiteit. Neem nu de combinatie van intensief en extensief beheer: afwisselend gemaaide en woekerende stukken, of op de ene plaats de bladeren harken en op de andere plaats niet. Want elke diersoort en elke plantensoort heeft andere behoeftes. Sommige planten hebben er baat bij dat de bladeren verwijderd worden, terwijl paddenstoelen, vogels, insecten en kleine zoogdieren juist wel varen bij dat soort natuurlijk afval. De LOB zegt dat begraafplaatsen ook voor bijen bijzonder waardevol zijn. Zo installeren heel wat imkers hun bijenkasten op begraafplaatsen. Die bulken namelijk van de nectar en het stuifmeel. De bijen helpen op hun beurt de biodiversiteit een handje door de bloemen en gewassen te bestuiven. Naar schatting tachtig procent van de flora is bij zijn voortplanting afhankelijk van de bijen. Bovendien houdt de beheerder er zelf soms honing aan over.

Vlindertuin
Zo ook Begraafplaats Rhijnhof in Leiden. Die schenkt haar honing zelfs weg onder de naam Miel de Mort. Wil van der Blom, medewerker van Rhijnhof, vertelt dat het terrein op een natuurlijke en ecologische manier wordt beheerd. Kruidige gewassen worden niet gemaaid, bestrijdingsmiddelen blijven zo veel mogelijk aan de kant en van snoeihout worden houtmuurtjes gemaakt. ‘De uitstraling van de begraafplaats moet zo natuurlijk mogelijk zijn. Al mag de natuur niet concurreren met de graven. Ons beheer richt zich niet op specifieke soorten, maar we hebben wel enkele bijzondere gewassen in huis, zoals de geelster en de rietorchis. Dat is vrij uniek.’


Ook houdt Begraafplaats Rhijnhof rekening met insecten, vogels en zoogdieren. Er is een succesvolle vlindertuin, voor de vogels worden nestkastjes gebouwd en elk jaar worden egels op het terrein uitgezet. Voor de bijen zijn er dan weer bloeiende planten en bijenkasten. ‘We hebben het nog nooit zo druk gehad met insecten’, zegt Van der Blom. ‘Bovendien leeft hier ook een bescheiden populatie zwanen en ganzen. Daarnaast groeien er bijzondere mossoorten en ontdekken we geregeld soorten paddenstoelen die hier nog niet eerder voorkwamen.’


De bezoekers genieten mee van die rijke flora en fauna. Zo zijn de rondscharrelende kippen – biologische onkruidverdelgers – erg populair. ‘Mensen die hier vaak komen, bouwen een ware band op met de kippen. Zodra ze uit hun auto stappen, komen de kippen aangerend.’ Al moeten de beestjes wel uitkijken voor vossen. ‘Door de aanwezigheid van zoveel vogels spotten we regelmatig een vos. Wat natuurlijk wel bijzonder is, zo midden in de stad.’


Volgens Van der Blom zijn begraafplaatsen zich nu, meer dan vroeger, bewust van de ecologische rol die ze vervullen. Daarom stellen ze hun beheer af op een evenwichtige natuur. ‘Dat is belangrijk voor de stedelijke natuur. In een druk stadsgebied kan een boom nooit helemaal uitgroeien. Vroeg of laat wordt hij gekapt of gesnoeid, om gevaar te voorkomen. Op een begraafplaats krijgt de natuur veel meer kans om zich te ontplooien.’

Milieuvriendelijk begraven

In de wereld van begraafplaatsen speelt duurzaamheid een steeds grotere rol. De Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen (LOB) deed in 2002 al een oproep aan haar leden om een ecologisch verantwoord beleid te voeren. Wij lijsten de milieuvriendelijkste maatregelen voor u op.

* Geen kist, of een kist van natuurlijke materialen zoals hout of wilgentenen, is al behoorlijk milieuvriendelijk. Maar bovenaan op het duurzaamheidslijstje staat de ecopod, een stevige ‘kist’ van gerecycled papier. Het veelgebruikte spaanplaat is uit den boze, aangezien het milieuonvriendelijke lijm bevat. Een zinken binnenkist, waarin overledenen vanuit het buitenland soms worden vervoerd, belemmert dan weer de ontbinding van het lijk. Lijkwades, kistbekleding en kleding moeten uit natuurlijke stoffen vervaardigd zijn. Synthetische materialen zijn moeilijk afbreekbaar.

* Geef geen onnodige voorwerpen in het graf mee. Plastic en elektronica bevatten giftige stoffen en breken slecht af.

* Een ecologische begraafplaats gebruikt zo weinig mogelijk chemische bestrijdingsmiddelen en zo veel mogelijk natuurlijke materialen, en laat de natuur haar eigen gang gaan. Nog milieuvriendelijker is een natuurbegraafplaats.

Kringloop van de dood

Niet alleen de begraafplaats beïnvloedt de natuur, ook het begraven zelf beïnvloedt de omgeving. Als een man van zeventig kilogram begraven wordt, komt er ongeveer 16.000 gram koolstof vrij, 1.800 gram stikstof, 500 gram fosfor en 140 gram zwavel. De snelheid waarmee dat gebeurt, hangt van verschillende factoren af: de leeftijd, de staat van het lichaam, het materiaal waaruit de kist gemaakt is en de begraafwijze. Maar ook het bodemtype en de klimaatomstandigheden zijn van belang.


‘Gewoonlijk blijft er na vijftig jaar niet veel méér over dan wat botten’, stelt de Australische hydrogeoloog Boyd Dent, die gespecialiseerd is in de afbraakeffecten van het lichaam. ‘Vrijgekomen stoffen verspreiden zich over de omgeving. In een poreuze ondergrond, zoals zandbodems, kunnen nutriënten zich relatief ver uitspreiden. Een kleibodem houdt de afbraakproducten dan weer langer bij elkaar.’ Met name in natte gebieden bestaat het gevaar dat die stoffen buiten de begraafplaats terechtkomen. Dent raadt daarom een bufferzone aan: een grafvrije zone aan de rand van de begraafplaats.


Daarnaast is het belangrijk dat graven ver genoeg van grondwaterbronnen liggen. De ‘honderddagenafstand’ is daarbij van belang: de afstand die een watermolecuul in honderd dagen kan afleggen. Anders zouden bacteriën en virussen van begraven lichamen na verloop van tijd in het drinkwater kunnen belanden. Geen onterechte vrees: na onderzoek in Afrika bleek dat de antraxbacterie na tweehonderd jaar onder de grond nog altijd aanwezig was in begraven botten. In Schotse veengrond was dat ruim veertig jaar. Ook bevatte een honderdvijftig jaar oude Britse grafkist nog sporen van het besmettelijke pokkenvirus Variola. De bacterie Clostridia botulinum, die verlamming kan veroorzaken, overleeft volgens Dent dan weer minstens twintig jaar in de bodem.


Maar, besluit Dent geruststellend, er zijn geen aanwijzingen dat bacteriën zich onder de grond massaal ophopen, en de impact op de omgeving is doorgaans klein.