Klimaatverandering pauzeert niet: slecht nieuws voor leven in zee

04 juni 2015 door TV

Van 1998 tot 2012 pauzeerde de klimaatopwarming toch niet, blijkt nu. Slecht nieuws voor zeeleven, dat zijn verspreidingsgebied ziet krimpen.

Van 1998 tot 2012 pauzeerde de klimaatopwarming toch niet, blijkt nu. Slecht nieuws voor zeeleven, dat zijn verspreidingsgebied ziet krimpen.

De aarde warmt op, dat is onze schuld, en het wordt hoog tijd dat we daar iets aan doen – daarover zijn zowat alle ernstige wetenschappers het eens. Maar uit de beschikbare gegevens voor de tot dusver laatste geanalyseerde periode, die van 1998 tot 2012, konden experts niet anders dan besluiten dat de temperatuur ter land en ter zee toen minder snel steeg dan in de decennia daarvoor het geval was. Dat gaf het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in 2013 schoorvoetend toe.

Klimaatsceptici en de belangengroepen die vaak financieren lieten destijds volop de champagnekurken knallen. Maar het is te hopen dat ze inmiddels hun glas hebben leeggedronken, want na een gloednieuwe analyse van de gegevens tot en met 2014 blijkt die vertraging zo goed als verdwenen. Dat vertellen klimatologen van de Amerikaanse National Oceanographic and Atmospheric Administration (NOAA) op de website van het vakblad Science. Dat moeten ze toch eens uitleggen.

El Niño verwart

Die uitleg luidt als volgt: 1998 was een El Niño-jaar: een regelmatig weerkerend fenomeen waarbij door de tropische zon verhit water, dat gewoonlijk van voor de westkust van Zuid-Amerika richting Indonesië stroomt, daar door ongewoon zwakke passaatwinden niet geraakt en deels terugstroomt. Dat veroorzaakt wereldwijd extreme weeromstandigheden. 1998 was daardoor uitzonderlijk warm, en de daaropvolgende jaren waren ongewoon koel (door een tegenovergesteld effect dat weerkundigen La Niña noemen). Daardoor kon er geen graduele stijging van de temperaturen worden aangetoond.

Maar dat is niet alles, want er schort ook nog heel wat aan de wereldwijde metingen van de temperatuur en de verwerking daarvan, benadrukken ze. Zo zijn er de pas laatste vijf jaar dankzij het International Surface Temperature Initiative duizenden weerstations bijgekomen op plekken in de tropen waar vroeger zelden of nooit gemeten werd. En er is ook op de Noordpool nog werk aan de winkel. Bovendien werd de evolutie van de gemeten temperatuur van het zeewater – eerst in aan boord gehesen emmers, dan in koelwater voor de motor, nu steeds vaker door boeien – niet vergeleken zoals het hoort: boeien meten systematisch lagere temperaturen.

"Analyses gebaseerd op korte perioden zijn geen goede weerspiegeling van klimaattrends"

Houden we daarmee rekening, en nemen we bovendien de voorheen niet beschikbare gegevens uit de nieuwe weerstations mee in de analyse, dan blijkt de stijging van de temperatuur tussen 1998 en 2012 meer dan verdubbeld, naar 0,086°C per decennium. Nemen we ook de gegevens van 2013 en het erg warme 2014 mee, dan wordt dat gemiddeld 0,106°C. Laten we 1998 weg en rekenen we vanaf 2000, dan komen we zelfs op gemiddeld 0,116°C uit. Daar zit nog heel wat onzekerheid op, maar van een vertraging sinds 2000 is er zo zeker geen sprake meer.

De Belgische klimatoloog Jean-Pascal van Ypersele, vicevoorzitter en kandidaat-voorzitter van het IPCC, is niet verrast door dit nieuws. 'Door de natuurlijke variabiliteit van het weer zijn analyses gebaseerd op korte perioden heel gevoelig voor de begin- en einddata, waardoor ze geen goede weerspiegeling zijn van klimaattrends over de lange termijn', laat hij weten via mail. 'Daar waarschuwt het IPCC-rapport ook voor. Dit artikel ondersteunt dus de inschatting van het IPCC. De basisfeiten veranderen helaas niet: de klimaatopwarming is niet voorbij, maar ze gaat verder.'

Slecht nieuws voor zeeleven

Dat is slecht nieuws voor levende wezens op het land, die vaak gevangen zitten in door menselijke infrastructuur omringde natuurgebiedjes. Maar ook voor dieren in zee ziet het er niet goed uit, waarschuwen wetenschappers in twee andere artikels in de Science-editie van vrijdag. Die kampen namelijk met het akelige probleem dat bij hogere temperaturen – als er minder zuurstof in het water zit – dezelfde inspanning méér zuurstof vergt. De verhouding tussen de beschikbare zuurstof en de zuurstof die het dier in rust verbruikt, bepaalt dus de zuidgrens van waar de dieren kunnen overleven, leggen de onderzoekers uit.

Ze zoomen daarbij in op vier verschillende soorten waarvan de fysiologie en de verspreiding redelijk goed gekend zijn – de kabeljauw, de rotskrab, de zeekarper en de puitaal. Ze ontdekten dat die enkel voorkomen waar de hoeveelheid beschikbare zuurstof een veelvoud – twee à vijf keer – bedroeg van de benodigde hoeveelheid in rust. Maar volgens de voorspelde toename van de temperatuur zou die verhouding zelfs in gematigde streken met de helft kunnen slinken. Gevolg: de zuidgrens van hun verspreidingsgebied zal zich steeds verder naar het noorden verplaatsen.

Ook niet naar het noorden

En het is maar de vraag of ze daar een herbergzaam onderkomen zullen vinden, want alvast de hertshoornkoralen, kenmerkende en cruciale rifbouwers, zullen mogelijk niet volgen, aldus Australische wetenschappers in hetzelfde nummer. Hoewel ook zij het in de evenaarsregio op een bepaald moment voor bekeken zullen moeten houden, is het niet zo zeker dat ze zich veel noordelijker kunnen vestigen, vrezen de onderzoekers. Dat omwille van de onveranderde lichtinval.

Veel zeedieren kampen met het akelig probleem dat bij hogere temperaturen dezelfde inspanning méér zuurstof vergt

De algen die in de koralen leven, en waarvan ze voor hun overleving afhankelijk zijn, hebben namelijk licht nodig om aan fotosynthese te doen. En daar is er verder naar het noorden zeker in de winter niet genoeg van, aldus de onderzoekers. Eerder dan de koelere temperaturen is het die dreigende duisternis die momenteel de noordgrens van hun verspreidingsgebied bepaalt. En hoewel het ondiepe water opzoeken een oplossing biedt, krijgen ze daar dan weer met golven te maken.

Het ziet er ook onder de zeespiegel dus weinig rooskleurig uit, en dan hebben we het nog niet gehad over de impact van verzuring en vervuiling, verminderde productiviteit en veranderde interacties tussen soorten die sneller of trager verhuizen of verdwijnen. ‘We kunnen nu met meer zekerheid lijnen tekenen rond het toekomstige verspreidingsgebied van deze soorten’, schrijft marien ecologe Joan Kleypas in een begeleidend artikel, ‘maar we houden maar beter onze gom klaar.’