Kon overgrootmoeder de gans vliegen?

06 juni 2017 door SST

De struisvogel, de pinguïn, de emoe hebben iets gemeen met sommige ganzen en eenden: ze kunnen niet vliegen – dat gefladder nemen we echt niet serieus. Maar konden hun voorouders het wél?

Van grote vogels zoals de struisvogel, de pinguïn en de emoe is bekend dat ze niet kunnen vliegen. Maar er zijn ook tal van eenden- en ganzensoorten die, ondanks hun vleugels, niet van de grond geraken. Nochtans behoren al deze vogels tot de familie van de Anatidae, waartoe ook de meest voorkomende ganzen en eenden behoren die wél prima kunnen vliegen. Sommige soorten hebben tijdens hun evolutie dus hun vliegtalent verloren, terwijl andere hun vliegbrevet hebben behaald.

Een Japanse ornitoloog heeft nu voor liefst 103 soorten van de Anatidae-familie onderzocht of – en vooral waarom – ze wel of niet kunnen vliegen. Hij deed dat door zeer nauwkeurig de langste botjes in de vleugels en de poten te meten en met elkaar te vergelijken. Met die informatie bouwde hij een wiskundig model dat voorspelt of een soort kan vliegen, of niet. De belangrijkste regel in het model is – niet echt verrassend - de volgende: vogels die niet kunnen vliegen hebben relatief kortere vleugels en langere poten.

Het interessante is dat de wetenschapper zijn model toepaste op 16 uitgestorven eenden- en ganzensoorten, waarvan hij er vijf kon identificeren als ‘landvogels’. Eén soort was een uit de kluiten gewassen eend die lang geleden in Nieuw-Zeeland leefde en die, net als schapen en runderen, de hele dag liep te grazen. Een andere leefde ooit in Zuid-Amerika en gebruikte zijn zwemvliezen om zich voornamelijk onder het wateroppervlak voort te bewegen.