Mieren doen aan veeteelt

13 november 2012 door Eos-redactie

De gele weidemier houdt wortelbladluizen in zijn nest om de honingdauw die de luizen afscheiden op te eten.

Mieren doen aan veeteelt. Zo houdt de gele weidemier wortelbladluizen in zijn nest om ze op te eten en te kunnen leven van de honingdauw die de luizen afscheiden. In ruil voor die voedingsstoffen bouwen de mieren kamers voor de luizen en beschermen ze tegen rovers. De wortelbladluis is in de loop van de tijd zo geëvolueerd dat hij niet meer buiten een mierennest kan overleven.

De samenwerking tussen gele weidemieren en wortelluizen is maar een van de vele voorbeelden van samenwerking – mutualisme - in de natuur. Zo zijn er andere mieren die schimmels kweken en zijn er in de zee tal van samenwerkingen tussen organismen te vinden. Ook de samenwerking tussen de mens en zijn darmflora en tussen mensen en hun vee zijn voorbeelden van mutualisme.

‘Wetenschappers hebben al ontdekt dat mutualisme heel belangrijk is voor de stabiliteit en veerkracht van een ecosysteem’, zegt Aniek Ivens van de Rijksuniversiteit Groningen. ‘Over de evolutie van mutualisme is echter nog heel weinig bekend. Als je de gewone regels van evolutie volgt, dan zou je denken dat de sterkste soort uiteindelijk misbruik gaat maken van de ander. Dan zou die soort een parasiet worden. Talloze voorbeelden van mutualisme bewijzen echter dat deze theorie niet altijd op gaat.’

Daarom onderzocht Aniek Ivens de genetische eigenschappen van de luizen. Daaruit bleek dat de wortelbladluizen zich vooral voortplanten door klonen en zich vrijwel niet verspreiden buiten een nest. ‘De mieren doen vooral aan monocultuur: ze houden vee dat tot één kloon behoort en dat zich snel vermenigvuldigt. Maar meestal hebben ze in een aparte kamer wel een andere kloon of soort achter de hand. Die lage diversiteit, geringe verspreiding en klonale voortplanting is ook bij andere mutualismen gevonden. Waarschijnlijk is dat dus een voorwaarde voor co-evolutie en is anders het samenwerkingsverband niet stabiel.’