Opinie: De toekomst die wij willen

14 juni 2012 door GG

Hoe maakbaar is duurzaamheid? Een vraag die zich opdringt aan de vooravond van Rio+20, 20 jaar na de eerste wereldtop duurzame ontwikkeling, zegt Gert Goeminne.

Hoe maakbaar is duurzaamheid? Een vraag die zich opdringt aan de vooravond van Rio+20, 20 jaar na de eerste wereldtop duurzame ontwikkeling, zegt Gert Goeminne.

Hoe maakbaar is duurzaamheid? Een vraag die zich opdringt aan de vooravond van Rio+20, 20 jaar na de eerste wereldtop duurzame ontwikkeling, zegt Gert Goeminne.

20 jaar geleden, op de eerste wereldtop duurzame ontwikkeling in Rio de Janeiro, lag de blauwdruk voor een duurzame wereld op tafel. Op 13 juni 1992 onderschreven 179 wereldleiders Agenda 21, het meer dan 700 bladzijden tellende actieplan dat globaal, nationaal en regionaal de bakens moest uitzetten voor een sociaal rechtvaardige en economisch en ecologisch leefbare toekomst.

Aan de vooravond van RIO+20 (20 tot 22 juni) de tweede vervolgtop in Rio na die van Johannesburg in 2002, dringt zich evenwel een confronterende conclusie op: de menselijke samenleving laat zich niet naar plannen kneden. Als er inzake duurzaamheid al over vooruitgang wordt gesproken, dan gaat het altijd over het concept dat ingang heeft gevonden in brede lagen van de samenleving. Maar wat stelt dat ‘ingang vinden’ voor als vandaag de dag blijkt dat de steeds verder doorgedreven neo-liberale globalisering de armoede en mileu-impact in de voorbije 20 jaar alleen maar heeft doen toenemen?

'The future we want' heeft iets diep paradoxaals.

Dat er in deze tijden van meervoudige crisis een wereldconferentie plaatsvindt onder de noemer ‘The future we want’ heeft dan ook iets diep paradoxaals. Op een moment dat de realiteit ons elke dag weer laat zien hoe de ecologische en sociale impact van het menselijke handelen onze controle ver overstijgt, blijven we pretenderen dit alles te kunnen beheersen door middel van bewuste, planmatige actie. Als je de ontwerptekst van RIO+20 bekijkt lijkt er uit die 20 jaar lethargie op het vlak van duurzaamheid ook niets geleerd te zijn over de (on)maakbaarheid van onze samenleving. Wel integendeel. Het heeft er alles van weg dat het discours van de groene economie dat nu wordt gepromoot, niet meer is dan een hernieuwing van hetzelfde geloof in economische groei, technologische ontwikkeling en de vrije markt dat in Agenda 21 nog de overtuiging weerspiegelde dat de universalisering van het westerse ontwikkelingsmodel het einde van de geschiedenis zou inluiden.

Maar hoe kunnen we nog geloven in technologische oplossingen als de grote menselijke verwezenlijkingen waar typisch naar verwezen wordt een voor een anders zijn uitgedraaid dan ze oorspronkelijk waren geconcipieerd. Net zoals 50 jaar de microchip de wereld op ingrijpende maar compleet onvoorspelbare wijze heeft veranderd, zo is de auto veel meer gebleken dan het gemotoriseerde paard op 4 wielen dat men 100 jaar geleden voor ogen had. Niet alleen is de organisatie van onze openbare ruimte er in verregaande mate door gedetermineerd, ook onze dagelijkse routines van wonen, werken en vrije tijd zijn er naar vormgegeven en dit alles met een navenante ecologische en sociale impact. En waarom zouden we nog geloven in de heilzame werking van de markt als datzelfde instrument in de praktijk is verworden tot glijmiddel van ongebreidelde hebzucht en concurrentie en geleid heeft tot de dreigende ineenstorting van ons economisch systeem?

Mijns inziens getuigt het bovenal van hubris om de toekomst van onze aardbol in actieplannen te gieten en in die zin zie ik in RIO+20 dan ook geen reden tot optimisme. Er zal niet alleen meer, maar ook en vooral iets anders nodig zijn dan globale actieplannen. Grote maatschappelijke transities vinden geen ingang zonder materiële én geestelijke voedingsbodem in de dagdagelijkse leefwereld van mensen. Dat is nu net wat wordt aangetoond met de ingrijpende veranderingen die door de auto en het internet in gang zijn gezet. En zo zullen mensen hun auto ook niet blijvend inruilen voor de fiets of een treinabonnement als ze er in de praktijk niet van doordrongen raken dat dit hun levenskwaliteit ten goede komt. In een stad als Kopenhagen, waar de fiets het stadsbeeld bepaalt, zie je dat de strijd om duurzaamheid alleen maar gewonnen zal worden wanneer infrastructurele en technologische vernieuwing mensen kan overtuigen dat anders ook beter kan zijn.

Levenskwaliteit en de vraag naar het goede leven: kan het daar ook over gaan in Rio of ontbreekt het ons aan de nodige verbeelding en zijn wij, kinderen van onze tijd, gedoemd om het over economische groei te hebben en hoe die zo groen mogelijk gerealiseerd kan worden? Te meten aan het protest dat het groene economie discours oproept bij burgerbewegingen en ngo’s lijkt het niet onmogelijk dat RIO+20 kan uitgroeien tot een belangrijke veldslag in de strijd om duurzaamheid die 20 jaar geleden werd ingezet. ‘De toekomst die ‘wij’ willen’, daar moet het inderdaad over gaan. Met dien verstande dat ‘wij’ zich niet laat vatten in globale actieplannen maar in politieke strijd.