‘Teflongif’ teruggevonden bij vogels, vissen en dolfijnen

28 september 2016 door Eos-redactie

Het gebruik van perfluoroctaanzuur, of PFOA, in producten waarmee we rechtstreeks in contact komen ligt al een tijdje onder vuur.

Het gebruik van perfluoroctaanzuur, of PFOA, in producten waarmee we rechtstreeks in contact komen ligt al een tijdje onder vuur. Zeer terecht, zo blijkt uit een studie naar de verspreiding van het kwalijke goedje.

PFOA is een hulpstof in de bereiding van teflon, de kunststof die in honderden producten is verwerkt maar die wellicht het bekendst is van de anti-aanbaklaag in onze potten en pannen. Van PFOA is al langer geweten dat het schadelijk is voor mens en milieu. Het zit momenteel in klasse 2 van het Europese classificatiesysteem voor carcinogene stoffen (dit wil zeggen dat er een ‘sterk vermoeden’ is voor het kankerverwerkende karakter) en door het Europese chemicaliënagentschap ECHA wordt het goedje aanzien als een ‘zeer zorgwekkende stof’.

Bovendien is PFOA zeer moeilijk afbreekbaar in de natuur, waardoor het gevaar niet geweken is als het gebruik van de stof straks stelselmatig wordt uitgefaseerd (in de Verenigde Staten is dit al het geval, Europa denkt er ernstig over na). En die latente aanwezigheid kan gevaarlijk zijn voor de mens, zeker nu uit een Canadese studie blijkt dat de stof alomtegenwoordig is bij dieren die in of in de buurt van de zee leven – de onderzoekers focusten op een ondersoort van PFOA die vroeger veelvuldig gebruikt werd in kunstmest.

In de studie werden bloedstalen genomen van snoeken in de Saint Lawrence nabij Montreal, van aalscholvers in de Grote Meren op de grens met de VS, en van dolfijnen voor de kust van Florida.

Hoewel de aangetroffen concentraties PFOA in het bloed van de vissen, vogels en zoogdieren zeker geen alarmerende drempel overschreden, was het wel frappant dat bij letterlijk álle onderzochte dieren de stof werd gevonden. De wetenschappers hopen nu dat hun onderzoek een drijfveer wordt om het effect van PFOA op de gezondheid van mens en dier nóg beter te onderzoeken. (sst)

Bron: Amila O. De Silva, Canada Centre for Inland Waters, Burlington in Environmental Science & Technology