Waarom grazen geen streekeigen dieren in onze natuurgebieden?

21 augustus 2014 door Eos-redactie

Het zijn vaak buitenlandse rassen die in Vlaamse natuurgebieden het gras kort houden. Streekeigen grazers lijken nochtans even geschikt, maar een gebrek aan kennis bij de beheerders houdt ze uit de natuur.

Het zijn vaak buitenlandse rassen die in Vlaamse natuurgebieden het gras kort houden. Streekeigen grazers lijken nochtans even geschikt, maar een gebrek aan kennis bij de beheerders houdt ze uit de natuur.

Galloway, Aberdeen of konik: in de Vlaamse natuurgebieden komen we veel Schotse of andere buitenlandse runderen tegen die de verruiging moeten tegengaan of de grond schraal dienen te houden. Sarah Tilkin van de KU Leuven zocht voor haar masterproef uit waarom Belgische rassen weinig gebruikt worden.

Een gebrek aan kennis lijkt de hoofdreden. Beheerders van natuurgebieden hebben weinig ervaring met lokale rassen of vinden niet genoeg informatie over bijvoorbeeld hun graasgedrag. Toch moeten veel wilde Belgische rassen niet onderdoen voor uitheemsen op vlak van zelfredzaamheid, winterhardheid of de noodzaak tot bijvoederen. Zo graast in natuurgebied Bos t’ Ename in Oudenaarde het oude Oost-Vlaamse roodbontras al jaren probleemloos in halfopen vegetaties of bossen. In de winter is bijvoederen of een stal niet nodig, bij slecht weer trekken de dieren liever wat dieper het bos in. Bovendien stelt het probleem van winterhardheid zich slecht bij een kwart van de natuurbeheerders omdat een meerderheid van de natuurgebieden genoeg heeft aan seizoensbegrazing.

Ook bezoekers van natuurgebieden staan positief tegenover eigen soorten. Zo staat bijvoorbeeld 97 procent open voor een herintroductie van oude soorten als de wisent, terwijl dat bij de beheerders slechts één op vier is. Die kritische houding is wel noodzakelijk omdat niet elk rund geschikt is voor elk gebied. Toch kan meer gebruik van oude Belgische rassen hen mogelijk van de vergetelheid redden. (tn)