Eos Blogs

Dinojagen in Wyoming (3): Fossil Fever

'Beitels neer!', lacht paleontoloog Koen Stein. De mijne moet hij uit mijn handen trekken. Ik vond op de voorlaatste dag een steen met een aantal tanden van een langnekdinosauriër in. De gedachte dat de schedel op me ligt te wachten onder een van de volgende zandstenen blokken maakt me gek. Ik heb het te pakken: fossil fever.

Fossielenpreparateur Aldo Impens kent dat altijd onvoldane gevoel. 'Het zoeken zelf is belangrijker dan het vinden, en dat maakt het zo verslavend.' Hier in Wyoming is het werk zwaar en komen de resultaten relatief langzaam, maar in zandgronden bij ons, zoals in het Antwerpse, hoef je vaak maar wat met je handen te woelen om haaien- en dolfijnentanden of gehoorbeentjes van walvissen te vinden. 'Als een heroïneverslaving!', roept Aldo uit bij onze avondlijke Budweiser. 'En iedereen is er vatbaar voor. Een paar jaar geleden was ik in Heusden-Zolder aan het krabben naar schelpdieren uit het Mioceen. Een politiecombi stopte. De twee agenten vonden me verdacht daar zo gehurkt in een gracht. Nog geen vijf minuten later hadden ze ook een beiteltje vast. De fascinatie stond op hun gezicht.'

Streep erdoor/eronder. (Foto: Reinout Verbeke)

Bottenoorlog

Een koppel uit Washington is met hun vintage seventies mobilehome naast ons op het trailerpark komen staan. Ze hebben een bijzondere hobby: goud zoeken, een restant van de befaamde gold rush in de 19de en 20ste eeuw. Maar in 1877, een jaar voor de ontdekking van onze iguanodons van Bernissart, verspreidde zich in de streek waar wij aan het graven zijn een 'fossielenkoorts'. In maart van dat jaar hadden een treinarbeider, een student en een leraar onafhankelijk van elkaar dinofossielen gevonden. Dat nieuws lokte avonturiers naar Wyoming en Colorado, die munt wilden slaan uit hun vondsten. Twee paleontologen waren de grootste afnemers: Edward Drinker Cope en Othniel Charles Marsh. Zij en hun opgravingsteams vochten een verbeten strijd om de meeste fossielen in handen te krijgen en te beschrijven. Het westen van de VS, en vooral Como Bluff in Wyoming met zijn ontelbare dinoskeletten, werd tien jaar lang hun gemeenschappelijke jachtterrein. De twee kampen saboteerden mekaars opgravingssites, stalen mekaars fossielen en kochten mekaars medewerkers af. Haast en spoed bleken niet altijd goed voor de accuratesse: nieuwe soorten op basis van fossielen van verschillende dieren, en nieuwe soorten die helemaal niet nieuw bleken.

Othniel Charles Marsh (links) en Edward Drinker Cope (rechts) vochten eind 19de eeuw de 'Bone Wars' uit. (Foto: publiek domein)
Ze saboteerden mekaars opgravingssites, stalen mekaars fossielen en kochten mekaars medewerkers af

Deze periode, bekend als de Bone Wars, duwde wel het gaspedaal van de paleontologie in: veel iconen van het Late Jura kregen hun wetenschappelijke beschrijving, onder meer Allosaurus en Ceratosaurus, beide geduchte vleeseters, Camptosaurus, een verre neef van de iguanodons, de gigantische sauropoden of langnekken Apatosaurus, Brontosaurus, Barosaurus en Diplodocus, en Stegosaurus, met zijn benige platen op de rug. Como Bluff en de steenkoolmijn van Bernissart bij ons waren de eerste vindplaatsen die systematisch werden uitgekamd en die grote dinosauriërskeletten opleverden die zo goed als compleet waren en 'gearticuleerd', met de botten nog aaneengesloten. De vondsten van toen leveren vandaag nog nieuwe inzichten op over de landreptielen die toen de aarde domineerden.

Een 80-tal pakketjes met in zilverpapier gewikkelde 'kleinere' vondsten gaan ook naar de opslagplaats. (Foto: Reinout Verbeke)

Veelbelovend

Onze koffers zijn gepakt, en ook de ingegipste 'paddenstoelen' op de site met de grotere fossielen -  reuzenribben, -wervels en -botten - zijn met een kraan van de vindplaats weggehaald. Ze gaan naar een opslagplaats, samen met meer dan 80 in aluminiumfolie gewikkelde pakketjes met kleinere maar niet minder interessante vondsten. Later maken ze de oversteek naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, waar ze met een pneumatisch beiteltje en engelengeduld uit hun omhulsel van sediment zullen worden geboord.

De VS is een van de weinige landen waar je na afspraken met de rancheigenaar fossielen kunt opgraven en meenemen. In fossielparadijzen als Mongolië of China zijn ze per definitie staatseigendom. Wetenschappers in het buitenland mogen ze wel bestuderen maar daarna moeten ze altijd terug naar het land van herkomst.

Duitse dinojagers, die al sinds vorige zomer aan het graven zijn op deze heuvel en waarmee we samenwerken, zitten al vier niveaus dieper en halen enorme botten van langnekken boven. Er ligt genoeg interessants onder onze voeten, zoveel is duidelijk. En ergens zit nog een schedel ... Hopelijk kunnen we deze paleontologische goudader van het Late Jura de komende jaren verder aanboren. Ik ken intussen genoeg junkies met een meer dan behoorlijk uithoudingsvermogen.

(Foto: Koen Stein)