Tweelingen hebben exact dezelfde genen en zijn daardoor de ideale proefpersonen voor onderzoek naar de nature-nurture-vraag. Dorret Boomsma doet het al meer dan 35 jaar. In 1987 stampte ze het Nederlandse Tweelingen Register uit de grond. ‘Niemand in het veld zal nog zeggen: het is het een of het ander.’
Fotocredit: Vrije Universiteit Amsterdam
De meeste studenten beginnen niet aan de studie psychologie omdat het zo’n exact vak is. Dat was wel de insteek van Dorret Boomsma. Op de middelbare school wees haar wiskundeleraar, die in zijn vrije tijd psychologie studeerde, zijn leerling erop dat psychologie aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam veel psychometrie, psychofysiologie en statistiek omvatte. ‘Ik had een tijdje in een kindertehuis gewerkt en heb toen beseft dat toegepaste hulpverlening niet mijn ding was. Ik besloot psychologie te gaan studeren, en de keuze voor de VU was snel gemaakt.’
Boomsma studeerde ook een tijd in de Verenigde Staten, en raakte daar gegrepen door de kwantitatieve genetica en de toepassing ervan in onderzoek bij mensen. Tweelingonderzoek, dát wilde ze gaan doen. De vooruitzichten voor academici op een baan waren toen echter nogal ongunstig en ze moest geduld oefenen voor een promotieplek.
Dat geduld heeft zich ruimschoots uitbetaald. In 1987 richtte ze met haar promotor Ko Orlebeke het Nederlandse Tweelingen Register op. Die databank bevat een schat aan informatie van inmiddels meer dan 75.000 twee- en meerlingen. Denk aan gegevens over bloeddruk, cholesterol, hartregistraties, ademhalingssequenties en over cognitieve en neuropsychologische vaardigheden, levenswijze, gezondheid en gedrag. Het register bevat ook fMRI- en EEG-data en bloedgegevens waaruit DNA (het erfelijk materiaal dat ouders hun kind doorgeven) en RNA (het molecuul dat zorgt voor de eiwitten die ons lichaam maakt per stukje DNA) kan worden geïsoleerd.
Internationaal staat het Nederlands Tweelingen Register als uniek te boek omdat er ook gegevens van ouders, broers en zussen in zitten. Onderzoekers van over de hele wereld kunnen – na toestemming van een commissie – gebruikmaken van deze databank.
Focust uw onderzoek op het aloude issue uit de psychologie – wat is aangeleerd (nurture) en wat aangeboren (nature)?
‘Ja. Maar niemand in het veld zal nog zeggen: het is het een of het ander.’
Gaat het altijd om de interactie tussen erfelijkheid en omgeving?
‘Nee, dat zeggen onderzoekers evenmin. Misschien speelt interactie een rol, maar uit onderzoek komen nauwelijks interactie-effecten naar voren. Veel mensen veronderstellen dat erfelijkheid en omgeving in combinatie belangrijk zijn, maar het gaat niet om interactie in statistische zin. Een genotype moet altijd tot uitdrukking komen in een omgeving. Hoe het fenotype zich dan uiteindelijk manifesteert, hangt af van de heersende omgevingscondities.’
Hoe is de invloed van nature en nurture uit elkaar te halen?
‘De simpelste onderzoeksopzet is kijken hoeveel eeneiige tweelingen op elkaar lijken. Je meet bijvoorbeeld lichaamslengte, en dan ga je na of de lichaamslengte van de een voorspellend is voor die van de ander. Bij eeneiige tweelingen is die relatie heel sterk. Dan kun je tegenwerpen dat eeneiige tweelingen dezelfde prenatale omstandigheden deelden, in hetzelfde huis opgroeiden, uit dezelfde pot aten. Dat kan de overeenkomst in lichaamslengte eveneens verklaren. Daarom zijn twee-eiige tweelingen als controlegroep zo cruciaal. Bij die groep is de relatie met lichaamslengte al veel minder sterk, terwijl zij ook onder dezelfde prenatale condities en in hetzelfde huishouden opgroeiden. De verschillen in overeenkomst tussen eeneiige en twee-eiige tweelingen schrijven we toe aan genetica.’
Hoe rigide is iets als het erfelijk is?
‘Voor heel veel zaken uiteindelijk niet. Jij zult slecht zien vanwege iets erfelijks, maar je hebt dat verholpen met een bril. Vrouwen die genetisch gezien bruin haar hebben, kunnen dat als ze willen blond verven. Dat klinkt triviaal. Maar dat iets erfelijk is, betekent niet dat het onveranderlijk is. Een bekend voorbeeld is de stofwisselingsziekte PKU. Daarop worden in Nederland alle baby’s met een hielprik gescreend. Als je niks doet bij een positieve test, beginnen kinderen binnen een half jaar mentaal achteruit te gaan. Ze vergiftigen als het ware hun hersenen met de niet afbreekbare stof fenylalanine. Haal je die stof weg - en dat kan met een dieet - dan ontwikkelen ze zich volkomen normaal.’
Meer weten over het onderzoek van Dorret Boomsma? Lees het volledige interview nu in de Psyche&Brein-special over nature en nurture.