“Een kind is nooit als enige verantwoordelijk voor zijn agressieve gedrag”

Bepaalde biologische factoren kunnen agressie bij kinderen veroorzaken. “Onstekingsprocessen bijvoorbeeld kunnen samenhangen met agressief gedrag”, zegt biologisch psycholoog Fiona Hagenbeek.

Ontstekingsmarkers, neurotransmitters, hormonen en zelfs cholesterolgehaltes kunnen ten grondslag liggen van agressief gedrag bij kinderen. Die factoren kunnen elkaar ook onderling beïnvloeden. Dat blijkt uit onderzoek van biologisch psycholoog Fiona Hagenbeek (Vrije Universiteit Amsterdam) “De balans in sommige biologische processen kan misschien hersteld worden via voedingssupplementen of een aanpassing in het dieet.”

Fiona Hagenbeek (1989) is onderzoeker bij het Nederlands Tweelingen Register van de afdeling Biologische Psychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. In haar doctoraalonderzoek onderzocht ze in hoeverre biologische factoren, genetische en epigenetische markers samenhangen met agressief gedrag. Haar proefschrift is een onderdeel van een grootschalig samenwerkingsproject tussen onderzoekers uit verschillende Europese landen, Australië en de VS, dat werd gefinancierd door de Europese Unie.

Wat heeft u precies onderzocht?

“In mijn onderzoek lag de focus op agressie in de kindertijd. Agressief gedrag komt bij kinderen vaak voor en wijst aanvankelijk niet altijd op problemen. Maar kinderen die langdurig agressief zijn, ondervinden er zelf last van. De omgang met hun ouders, leerkrachten en zelfs vriendjes verloopt moeilijk. Blijven de problemen aanhouden, dan kunnen ze het als volwassene ook zwaar te verduren krijgen. Daarom is het belangrijk om zo vroeg mogelijk te kunnen ingrijpen.”

“Het onderzoek naar biologische factoren en agressief gedrag is niet nieuw. Er zijn bijvoorbeeld associaties gesuggereerd met hormonen zoals testosteron, oestrogeen en cortisol. Daarnaast is er veel interesse in de rol van de werkzame stoffen in de hersenen, de zogenaamde neurotransmitters.”

“Als er in eerder onderzoek al associaties waren, zagen we dat ze per onderzoek erg verschilden. Wat mij ook opviel, is dat er in een onderzoek vaak maar naar één of twee biomarkers tegelijk wordt gekeken. Wij bestudeerden niet enkel de meest voor de hand liggende biomarkers, maar pakten het grootschaliger aan.”

Wat betekent dat concreet? Welke andere stoffen onderzocht u?

“Voor deze grootschalige studie verzamelde ik nieuwe gegevens bij meer dan zevenhonderd tweelingparen tussen zes en dertien jaar uit het Nederlands Tweeling Register. Hun gedrag – agressief of niet – was in kaart gebracht.”

“We keken naar de stofwisselingsproducten in hun urine die eventueel een effect hebben in het lichaam voordat ze uitgescheiden worden. Dan gaat het om onder andere de uitscheidingsproducten van neurotransmitters, cortisol en testosteron. Op basis van hun wangslijmvlies onderzochten we het DNA en DNA-methylatie (een molecule, in dit geval een methylgroep, hecht zich aan het DNA, red.). De mate waarin een methylgroep zich aan het DNA hecht en waar, bepaalt of genen geactiveerd worden of niet.”

Wat was het resultaat van uw onderzoek?

“We zagen een verstoring in de neurotransmitters, wat in de lijn van de verwachtingen ligt. Maar er was ook sprake van ontregelde ontstekingsprocessen en van oxidatieve stress (een teveel aan vrije, potentieel schadelijke moleculen in het lichaam die gezonde cellen kunnen aantasten, red.). We zouden dus kunnen veronderstellen dat langdurige stress ontstekingsprocessen in gang zet die samenhangen met of zelfs leiden tot agressie. Verder onderzoek is nodig om een eventueel causaal verband aan te tonen.”

“Het voedingspatroon van kinderen speelt een rol bij gedragsproblemen”

“Vermoedelijk is er een grote overlap tussen de biologische processen die een rol spelen in agressie en bijvoorbeeld depressie. Veel psychische stoornissen zijn comorbide, wat betekent dat iemand tegelijkertijd twee of meer aandoeningen heeft. Bij kinderen worden geregeld meerdere diagnoses vastgesteld die aan elkaar gerelateerd zijn.”

“Daarom is het belangrijk dat we per kind kunnen bekijken wat er aan de hand is en een individueel behandelplan opstellen. Kinderen die worden doorverwezen voor mentale problemen, kampen vaak met gedragsproblemen. Jammer genoeg zijn de huidige behandelingen niet voor iedereen even effectief.”

Kan er nog meer werk gemaakt worden van een behandeling op maat?

“Er is de laatste jaren veel aandacht voor een behandeling op maat, maar bij mijn weten wordt er nog niet zo veel rekening gehouden met biologische factoren en processen. In opdracht van het Nederlandse ministerie van Justitie is bijvoorbeeld onderzocht wat de rol van voedingssupplementen, zoals omega 3- en omega 6-vetzuren, kan zijn bij agressief gedrag. En er is ook aangetoond dat een ‘fewfoods-dieet’, een kortdurend dieet waarbij alleen een beperkt aantal ‘veilige’ voedingsmiddelen wordt gegeten (zoals rijst, kalkoen, bepaalde groenten en olijfolie, red.), ADHD-symptomen bij kinderen sterk kan verminderen.”

“Ik keek in mijn onderzoek naar de stofwisselingsproducten en naar de rol van genen. Genetica is nog steeds de belangrijkste biologische factor. Het verklaar ten minste de helft van alle verschillen in agressie tussen kinderen. Maar ook de omgeving speelt een rol, en we weten dat het voedingspatroon een grote factor is.” 

Zijn er nog andere omgevingsfactoren die invloed hebben op agressief gedrag?

“Beweging, de buurt, de sociaal-economische situatie … en alles wat per persoon kan verschillen. Daarmee bedoel ik alles wat broers en zussen niet met elkaar of met andere gezinsleden delen en waarop ouders geen invloed hebben.”

“Als je aan mij vraagt welke mechanismen agressie veroorzaken, dan is mijn antwoord dat het een complexe cocktail is van verschillende factoren. Over sommige kunnen we al iets meer vertellen, andere biomarkers moeten nog verder onderzocht worden. Mijn onderzoek geeft de richting aan waarmee anderen aan de slag kunnen.”

“Het is alleszins veel ingewikkelder dan we dachten. Zelfs als we een behandeling vinden die op één element inwerkt, zijn er nog altijd veel andere zaken waarmee we rekening moeten houden. Bovendien is de balans tussen al die elementen erg delicaat. Als je in een biologisch proces iets aanpast, dan heeft dat een cascade-effect.”

“In mijn vervolgonderzoek focus ik dan ook op zaken als de genetische invloed van de ouders en epigenetica. Hoe we leven en ons gedragen, heeft via epigenetica een invloed op de manier waarop sommige genen werken. Als we kinderen willen behandelen voor agressief gedrag, dan moeten we de gezinsdynamiek mee in rekening brengen. En aan ouders de nodige kennis en middelen geven, vooral als hun kinderen heel jong zijn. Het is belangrijk dat we ouders helpen om hun kinderen te kunnen helpen.”