Leerkrachten maken discriminerende grapjes

07 juni 2017 door LG

Grapjes over homo’s, allochtonen of vrouwen zijn dagelijkse kost in de Vlaamse middelbare scholen. Niet alleen leerlingen maken ze. Leerkrachten doen vaak ook mee.

Gentse onderzoekers observeerden tien klassen, telkens drie weken lang, in drie ASO-, TSO- en BSO-scholen om te kijken naar de rol die humor speelde in de klas. Achteraf deden ze interviews met de leerlingen en leerkrachten. In alle klassen maakten zowel leerlingen als leerkrachten grapjes met elkaar. Het soort humor verschilde wel tussen ASO enerzijds en TSO en BSO anderzijds.

‘In het ASO zie je meer abstracte humor rond de leerstof’, zegt onderzoeker Lore Van Praag. ‘In het TSO en BSO is de humor persoonlijker en directer. Het gaat dan over het liefdesleven van een leerling of over zijn of haar etnische afkomst.’

Een voorbeeld van beide:

Leerkracht: ‘Watt is de eenheid van Vermogen? Een retorische vraag.’

Een leerling zegt dat hij niet wil werken, want hij vindt het te koud. Leerkracht (achter de rug, naar de rest van de klas): ‘Janet!’

Van Praag verklaart dat verschil aan de hand van de achtergrond van de leerlingen en de aanwezige schoolcultuur. ‘In het ASO zitten vooral leerlingen uit de hogere of middenklasse, in BSO en TSO vooral leerlingen uit de lagere sociale klassen. Ook bij volwassenen is de humor van de hogere en lagere klasse verschillend.’

Via humor kunnen leerkrachten de band met hun leerlingen versterken. Maar dat kan ook averechts werken. Hoewel ze in de klas mee lachten of er niks van zeiden, blijken sommige leerlingen gekwetst door de ‘aangebrande’ of stereotiepe moppen van leerkrachten of medeleerlingen.

"In sommige klassen is het zo normaal geworden om stereotiepe opmerkingen te maken dat je niet doorhebt dat het eigenlijk erg ver gaat"

‘Het probleem is welke grens je bij humor trekt’, zegt Van Praag. ‘Het was immers maar ‘om te lachen’. Zulke grapjes zijn voor velen ook onderdeel van de (school)cultuur. Leerlingen reageren door zelf een grapje te maken over de ander. Of ze lachen om zichzelf. Dat er zoveel discriminerende en stereotiepe grappen worden gemaakt illustreert vooral hoe sterk dit thema leeft. In sommige klassen is het zo normaal geworden om stereotiepe opmerkingen te maken dat je niet doorhebt dat het eigenlijk erg ver gaat.’

Als de humor goed valt, kan die er wel voor zorgen dat jongeren beter opletten, zich meer naar de regels schikken en gemotiveerder zijn. Omdat de humor zo persoonlijk is, kunnen leerlingen uit het TSO of BSO hun leerkracht als een soort vriend gaan zien, die ze niet willen teleurstellen en zo meer betrokken zijn bij de les. ‘Het is geen makkelijke opdracht voor een beginnende leerkracht’, zegt Van Praag. ‘Via humor vind je vaak alleen aansluiting bij leerlingen die eenzelfde stijl van humor hebben.’

De leerlingen zelf gebruiken humor vaak om indruk te maken op hun leerkracht, of om zijn of haar gezag te ondermijnen en op die manier aan populariteit te winnen bij hun klasgenoten. ‘Veel leerkrachten reageren met humor om opnieuw de klas onder controle te krijgen, maar dat is niet vanzelfsprekend of lukt niet altijd voor alle leerkrachten. Je weet ook nooit op voorhand of een grap zal werken.’