School is niet cool

29 september 2012 door MH

Al sinds de jaren ’90 dalen wereldwijd de schoolprestaties van jongens in het secundair onderwijs. Hoe komt het dat jongens afhaken?

Al sinds de jaren ’90 dalen wereldwijd de schoolprestaties van jongens in het secundair onderwijs. Liefst 11 procent van de Vlaamse jongens verlaat de school zonder diploma, terwijl dat bij meisjes nog geen 8 procent bedraagt. Hoe komt het dat jongens afhaken? En wat kunnen we doen om hen weer bij de les te brengen?

Volgens vele pedagogen en hersenspecialisten zou de tragere hersenontwikkeling van jongens aan de basis liggen van de schoolachterstand. Dat nieuws hebben de media de voorbije jaren gretig opgepikt, wat heel wat commotie op gang bracht. Maar in hoeverre heeft die trage ontwikkeling een invloed op de leerprestaties van onze jongens?

De grote meerderheid van de jongens heeft een typisch mannelijk brein. Dat wil zeggen dat de ontwikkeling van het taalgebied iets trager verloopt dan bij het vrouwelijk brein. De ontwikkeling van het ruimtelijk brein verloopt dan weer sneller. De Nederlandse Lauk Woltring, emeritus docent Jeugdzorg 12+ aan de Hogeschool van Amsterdam, is gespecialiseerd in het gedrag en de hersenontwikkeling van mannen. ‘Jongens hebben een sterk associatief vermogen met het visuele. Als je bijvoorbeeld aan een meisje vraagt waaraan ze denkt bij Harry Potter, dan gaat ze eerder aan iets denken dat met emoties te maken heeft. Jongens daarentegen, gaan zich van alles voorstellen; heksen, tovenaars, bezemstelen en tovergevechten. Jongens zullen taal eerder gaan associëren met visuele en ruimtelijke aspecten. Zo worden ook emoties bij hen eerst ruimtelijk en fysiek beleefd en pas later voorzien van taal.’

Zogenaamd ‘risicogedrag’ op school kan later in het bedrijfsleven bijvoorbeeld wél tot groot succes leiden

Het vrouwelijke taalcentrum ontwikkelt zich iets sneller, is efficiënter en meer verbonden met emotionele centra. Daarom gaan meisjes taal associëren met emoties en empathie. Rond de leeftijd van dertien, zijn de verschillen tussen de twee seksen het grootst. Meisjes zijn sneller rijp, zowel op fysiek als op mentaal vlak. Maar die achterstand halen jongens snel weer in. Als ze een jaar of achttien zijn, is er op intellectueel vlak vrijwel geen verschil meer. De trage ontwikkeling op zich zal dus niet het probleem zijn, wel de kleine ongemakken die het met zich meebrengt, zoals kwajongensgedrag.

Hormonen

Testosteron maakt jongens net iets impulsiever en beweeglijker dan meisjes. Jongens en mannen vertonen het zogenaamd risicogedrag. Dat gedrag heeft zowel positieve als negatieve gevolgen op de leerprestaties. Dit komt aan bod in het onderzoek dat de universiteiten van Gent, Leuven en Brussel hebben opgestart rond de onderwijsachterstand van jongens. Mieke van Houtte, sociologe aan UGent, maakt deel uit van het onderzoeksteam. ‘Risicogedrag kan twee kanten uitgaan. Door hun impulsiviteit, kunnen jongens soms de gevolgen van hun daden niet goed inschatten. Dat maakt dat ze op school dikwijls de mist in gaan. Toch hoeft dat niet per se slecht te zijn, ze kunnen daar alleen maar uit leren. In hun latere leven gaan ze meer doordachte uitdagingen aan, wat soms tot groot succes kan leiden. Terwijl ze op school vaak falen, zorgt het risicogedrag ervoor dat mannen het net wel maken in de bedrijfswereld.’

Risicogedrag gaat hand in hand met de puberteit, wat nog steeds de grootste oorzaak is van de slechte prestaties van jongeren. Dat zegt Annemarie van Langen van onderzoeksbureau ITS, verbonden aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Zij deed onderzoek naar de sekseverschillen in het onderwijs. ‘Het wordt allemaal heel dramatisch voorgesteld in de media. Het lijkt wel of alle jongens in diepe problemen zitten, terwijl dat helemaal niet zo is. Het gaat hier over de gemiddelde prestaties bij jongens. Er zijn er ook heel veel die het juist erg goed doen op school. Het gaat hier over uiterste verschillen die het hele gemiddelde naar beneden halen. Alleen naar de sekse kijken, heeft weinig zin. Andere factoren zoals het onderwijssysteem, etnische en sociale achtergrond en zoals gezegd de puberteit spelen een veel grotere rol.’

Voor pubers is alles belangrijker dan school. Ze hechten veel belang aan vriendschappen en willen liefst zo populair en stoer mogelijk zijn. Maar goede punten worden dikwijls niet als stoer aanschouwd. Van Houtte: ‘Vanaf de puberteit wordt zowel bij jongens als meisjes die populariteit heel belangrijk. Dat merkte men al in de jaren ’60 en vandaag is dat nog steeds niet veranderd. Om populair te zijn, moet je niet goed presteren. Jongens laten zich heel sterk beïnvloeden door alles wat met imago te maken heeft. Ze willen vooral goed liggen in de groep, waardoor ze het studeren achterwege laten want dat is niet ‘cool’. Meisjes daarentegen slagen erin om tegelijkertijd populair te zijn, uit te gaan, de mode te volgen, en daarbij nog eens goed te presteren op school.’ Voor meisjes komen persoonlijke relaties en directe contacten op de eerste plaats. Ze proberen voor iedereen goed te doen, ook voor ouders en leerkrachten. En dat houdt in dat ze goede punten moeten halen. Voor jongens is studeren niet zo belangrijk voor hun plaats in de groep.

Vrouwelijke vaardigheden

In ons huidige onderwijssysteem hebben meisjes een klein voordeel. Communicatie en zelfstandigheid worden hoog in het vaandel gedragen. En daar zijn de meeste meisjes beter in dan jongens, die eerder nood hebben aan structuur en competitie. ‘Ons onderwijs is steeds meer gericht op taal en efficiëntie’, zegt Woltring. ‘En op het gebied van taal ligt de gemiddelde jongen nu eenmaal wat achter. Ruimtelijk denken, iets waar de meeste jongens beter in zijn dan het andere geslacht, is over het algemeen minder belangrijk dan taalvaardigheid. Een jongen is beweeglijk en actief en wil zijn grenzen aftasten. Dat past niet zo goed in de schoolomgeving.’

Ook de vervrouwelijking van het lerarenkorps zou volgens vele pedagogen een invloed hebben op de prestaties van jongens. Er is tot op heden echter nog geen studie gepubliceerd die kan bewijzen dat vrouwelijke leerkrachten een positieve of negatieve invloed hebben op de prestaties van de leerlingen. Wat mogelijk wel een invloed heeft, is de verschillende manier van communiceren. Terwijl mannen strikt en duidelijk zijn in hun taal, gebruiken vrouwen veel bijzinnen om hun standpunt duidelijk te maken. Voor jongens, wier communicatievaardigheden nog niet optimaal zijn ontwikkeld, kan dat wel eens een probleem vormen. ‘Jongens kunnen niet goed vatten wat ze juist fout doen’, zegt Woltring. ‘Ze weten wel dat ze braaf moeten zijn en gaan zich daar vervolgens zo hard op concentreren dat ze geen aandacht meer hebben voor de les. Maar als ze na een tijdje merken dat de juf nog steeds boos wordt om iets dat ze niet snappen, dan zijn ze het moe en ontwikkelen ze een tegenzin voor school. Mannen reageren helemaal anders als er iets misloopt. Ze zijn duidelijk en zeggen waar het op staat, punt. Ze stellen duidelijke grenzen, pikken meer en werken oplossingsgericht. Heldere en duidelijke taal, zonder al te veel bijzinnen: dat soort communicatie werkt bij jongens. Daarom hebben de meeste jongens meer baat bij een mannelijke leerkracht. Die kan hen beter begrijpen en zo’n leerkracht is tegelijk ook een soort rolmodel. Want dat hebben jongens ook wel nodig, iemand die laat zien hoe het echt moet.’

Terug naar de jongensschool?

Sommige pedagogen en leraren pleiten voor gescheiden onderwijs, zodat jongens zich op hun eigen tempo kunnen ontplooien. Maar ook hier is er geen enkel onderzoek dat betere studieresultaten voor jongens vaststelt. Integendeel: hoe meer meisjes in de klas, hoe beter de jongens het doen. Dat komt omdat meisjes een goede invloed hebben op jongens. Ze zijn gedisciplineerd, gehoorzamen meestal beter en zetten de jongens aan tot goed leergedrag. Volgens onderzoeken scoren meisjes wel beter in een gescheiden klas. Woltring is geen voorstander van gescheiden onderwijs. ‘Je kunt een school niet gaan indelen op basis van sekse. Er wordt gezegd dat meisjes het beter doen als ze gescheiden zijn, maar ook daar heb ik mijn twijfels bij. Meisjes kunnen namelijk nog veel leren van het ruimtelijk inzicht en de durf van jongens.’

Een bijkomend probleem bij gescheiden onderwijs is dat de leerlingen niet zullen leren hoe ze moeten omgaan met de sekseverschillen. In het latere leven werken beide geslachten immers ook samen. Bovendien zijn de verschillen tussen mensen van dezelfde sekse veel groter dan de basisverschillen tussen de twee seksen. Van Houtte: ‘Als je gescheiden klassen maakt, ga je ervan uit dat alle jongens hetzelfde zijn, en dat alle meisjes hetzelfde zijn. Je negeert dus volledig de variatie binnen de groepen. Je doet er meer kwaad dan goed mee. Gegarandeerd dat er meer meisjes zijn die beter gedijen in een groep waar ook jongens aanwezig zijn. Meisjes die bijvoorbeeld een uitdaging nodig hebben in de wiskundeles. Terwijl er misschien net zo goed jongens zijn die helemaal niet goed presteren als ze enkel bij jongens zitten omdat ze net die zachte, vrouwelijke toets nodig hebben.’

Patrick Remmerie, directeur van de middelbare school Zusters Maricolen in Maldegem, splitst soms de klassen op in het eerste jaar. Dat doet hij in eerste instantie voor de ontplooiing en het welbevinden van de leerlingen. ‘Puur voor de studieresultaten zou ik de leerlingen niet scheiden. Als er rumoer is in de klas, durf ik ze wel eens apart zetten. Op die manier kunnen we de jongens terechtwijzen en de meisjes meer op hun gemak stellen. Niet dat het rumoer altijd van de jongens komt, maar de meesten hebben er wel baat bij als we hen op dat moment scheiden. In een rumoerige klas zal de leerkracht zich dikwijls kwaad moeten maken. Jongens vatten dat niet al te persoonlijk op. Maar meisjes voelen zich dan ontzettend verantwoordelijk, ook al hebben ze er niet veel mee te maken. Ik zet het liefst een sterke leerkracht voor de jongensklas. Dat is meestal een man, maar het kan evengoed een vrouw zijn. Mannen hebben dikwijls een andere manier van communiceren en dat hebben de jongens wel nodig. Een mannelijke leerkracht kan zich beter inleven in de rol van een jongen en zal duidelijker en meer oplossingsgericht werken.’

Vrouwelijke leerkrachten gebruiken langere zinnen dan mannen, wat voor jongens vaak onduidelijker overkomt

Vanaf het tweede jaar zitten leerlingen weer samen in de klas. ‘Van de meisjes hoor ik dikwijls dat het op het einde van het jaar saai wordt. Jongens houden het levendig, met hun grappen en streken. Volledig gescheiden onderwijs lijkt me geen goed idee. Ze moeten ook leren omgaan met het andere geslacht. Zo gaat het er later immers ook aan toe.’ Ook voor de lessen L.O. draait het om de individuele ontwikkeling van het kind. Daar zijn de lessen opgedeeld in niveaus. Op die manier kunnen de leerkrachten alles eruit halen wat hun leerlingen te bieden hebben.

Competitie in de klas

Maar wat kunnen we dan wel doen om de jongens bij de les houden? Puberaal gedrag onderdrukken is een vrijwel onmogelijke taak. Van Langen, onderzoekster aan de Radbout universiteit van Nijmegen: ‘We moeten dingen aanreiken waardoor de antischoolhouding verdwijnt, al wordt dat een erg moeilijk proces. Voldoende afwisseling in leerstijl is erg belangrijk, zodat ze weer gemotiveerd raken en meer zin in school krijgen. Daar heeft elke leerling baat bij, ongeacht of het een jongen of een meisje is. Uiteindelijk moeten jongens en meisjes gelijk zijn. We moeten ons niet enkel focussen op de prestaties van de jongens, want dat kan wel eens nadelig uitdraaien voor de meisjes.’ Lessen die actiever en competitiever zijn ingericht, moeten de aandacht van de jongens opnieuw weten te grijpen. En zo kunnen ze ook hun energie kwijt.

Om tot optimale studieresultaten voor beide seksen te komen, moet de individuele ontwikkeling van de leerling centraal staan. ‘Leerkrachten moeten zich focussen op de sterke capaciteiten van hun leerlingen en daar de nadruk op leggen,’ zegt Woltring. ‘Ook moeten we het taalgebruik aantrekkelijker en duidelijker maken voor jongens. Jongens die achterop raken in het onderwijs, benen heel moeilijk terug bij. Later in de beroepscarrière ondervinden ze daar problemen van. Ze hebben die taalachterstand eigenlijk nooit weten in te halen. Ik zie volwassen mannen dikwijls erg kinderachtig reageren op iets wat ze niet snappen. Om dat te vermijden, moeten we erop letten dat elke leerling mee is.

Naast de stereotiepe verschillen, zijn de verschillende persoonlijkheden in de klas veel belangrijker. Elk kind moet zich kunnen ontplooien en ontwikkelen op zijn eigen tempo. De leerlingen die wat achterop hinken, moeten de tijd krijgen om weer bij te benen en zich volledig te ontplooien. Zij die de capaciteiten hebben, moeten die ten volle kunnen benutten, zonder onnodig af te zakken naar een ander onderwijstype.’ ‘We moeten onze jongens een kans geven om mee te kunnen, zonder hen al te veel te gaan pamperen, want daar knappen ze dan ook weer op af.’ Ook de sekseverschillen mogen leerkrachten niet uit de weg gaan. ‘We moeten ons er niet blind op staren, maar we moeten wel degelijk weten dat die verschillen er zijn’, benadrukt Van Houtte. ‘Zo kunnen leerkrachten en leerlingen er samen een oplossing voor bedenken. Jongens en meisjes kun je nu eenmaal niet scheiden. Zo is het in het latere leven ook niet.’