Stemmen met de buik

Politicologen gaan ervan uit dat kiezers de standpunten van de diverse partijen tegen elkaar afwegen. Maar zijn kiezers wel zo rationeel? Psychologen hebben aangetoond dat we ons vaak laten leiden door oppervlakkige uiterlijke kenmerken van de kandidaten. En zelfs de plaats waar de stembus staat speelt een rol.

Kiezers worden momenteel overstelpt met allerlei stemtesten die moeten helpen om hun kiesvoorkeur te bepalen. Daarin moeten deelnemers over allerlei onderwerpen nadenken en een eigen mening formuleren. Ook peilingen die de kiesintenties van de gemiddelde Vlaming in kaart proberen te brengen zijn steevast gebaseerd op de beredeneerde mening van de kiezer. Stemgedrag wordt evenwel niet alleen bepaald door het hoofd, maar ook door de spontane gevoelens (“buikgevoel”) die politici en partijen bij hen ontlokken.

‘Stemmen is letterlijk kinderspel’, beweren twee psychologen van de Universiteit van Luzern. John Antonakis en Olaf Dalgas hebben in 2009 een onderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat zelfs basisschoolleerlingen de uitslag van verkiezingen kunnen voorspellen. Het onderzoek bestond uit twee delen. Eerst lieten de onderzoekers 684 volwassenen portretfoto’s zien van kandidaten voor de Franse parlementsverkiezingen in 2002. De proefpersonen, die deze kandidaten helemaal niet kenden, moesten beoordelen wie de meest competente indruk maakte. Uit hun antwoorden konden met een nauwkeurigheid van 72 procent de winnaars van de echte verkiezingen worden berekend.

"Kiezers laten zich vaak leiden door oppervlakkige uiterlijke kenmerken van politici. En zelfs de plaats waar de stembus staat speelt een rol"

Antonakis en Dalgas gebruikten dezelfde foto’s in het tweede deel van hun experiment. Nu waren de proefpersonen 160 volwassenen en 681 kinderen van vijf tot dertien jaar. Ze moesten een computerspel spelen, waarbij ze een virtuele zeiltocht maakten van Troje naar Ithaka. De opdracht was uit de reeks portretfoto’s een geschikte kapitein voor hun zeilschip te kiezen. Ook bij die opgave kozen zowel de kinderen als de volwassenen significant vaker voor de winnaars van de Franse parlementsverkiezingen. De conclusie van de onderzoekers luidde: ‘Kennelijk beoordelen volwassenen de kandidaten op grond van dezelfde uiterlijke kenmerken als kinderen.’

Beslissing in milliseconden

Psycholoog Todorov wilde ook wel eens weten hoe snel proefpersonen tot een oordeel komen. Daarom liet hij hen weer portretten bekijken, maar varieerde daarbij de tijd dat een foto op het beeldscherm te zien was. Het bleek dat een deel van de proefpersonen al na 33 milliseconden een definitief oordeel had geveld. Tot aan de honderdste milliseconde werd hun inschatting steeds preciezer, en na 167 milliseconden veranderden ze in de regel niet meer van gedachten, zo meldt Todorov. ‘Tegen die tijd hebben de proefpersonen zich een mening gevormd over de betrouwbaarheid van de kandidaat.’

Nemen we de beslissing over de vraag wie ons moet regeren ook in een fractie van een seconde? Daar lijkt het wel op, gelet op de resultaten van een onderzoek dat politicoloog Kyle Mattes van de Universiteit van Iowa in 2010 heeft uitgevoerd. Hij gebruikte foto’s van kandidaten bij verkiezingen voor de Amerikaanse Senaat. Daaruit selecteerde hij dertig paren van personen van hetzelfde geslacht en dezelfde huidskleur. Ook nu weer kozen de proefpersonen al na ongeveer 33 milliseconden in meerderheid voor de kandidaat die ook inderdaad had gewonnen. Mattes heeft ook onderzocht welke beoordelingscriteria de beste voorspellingen mogelijk maken. Hij vroeg zijn proefpersonen aan te geven welke van twee concurrerende kandidaten in hun ogen competenter, aantrekkelijker of bedreigender was. Het bleek dat de kandidaat wiens aanblik als bedreigend werd ervaren, in 65 procent van de gevallen de race verloor.

Merkwaardig genoeg verminderde ook een aantrekkelijk uiterlijk de kansen om bij de echte verkiezingen succes te boeken. Dat effect deed zich vooral voor bij kandidaten die tevens in professioneel opzicht een minder competente indruk maakten dan hun concurrent. Nog slechtere kaarten hadden degenen die er zowel aantrekkelijk als incompetent en bedreigend uitzagen. Slechts een derde van hen wist een zetel in de Senaat of het Huis van Afgevaardigden te veroveren.

Hoe proefpersonen precies uit het portret van een kandidaat opmaken hoe competent of betrouwbaar hij is, is nog onduidelijk. Wel duidelijk is dat de onderzoeksresultaten haaks staan op de klassieke uitgangspunten van politicologen. Als zij verkiezingsuitslagen analyseren, kijken ze naar heel andere aspecten: welke partij vertegenwoordigt de kandidaat, en welke standpunten verkondigt die partij? In hoeverre bepalen het opleidingsniveau en de sociale achtergrond van een kiezer op welke partij hij zal stemmen en hoe overtuigd hij de doelstellingen van die partij onderschrijft?

Vermoedelijk krijgen we onze politieke overtuiging al met de paplepel ingegoten, zo ontdekte politicoloog Peter Hatemi van de Universiteit van Iowa in 2008. Samen met collega’s van het California Institute of Technology analyseerde hij data van ruim 14.000 tweelingen. Al die proefpersonen hadden aangegeven naar welke politieke partij hun voorkeur uitging en hoe sterk ze zich ermee verbonden voelden. Doordat het team van Hatemi eeneiige en twee-eiige tweelingen met elkaar vergeleek, kon men berekenen welke rol de genen daarbij speelden. De conclusie luidde dat de identificatie met een bepaalde partij voornamelijk afhing van de opvoeding. Als de ouders overtuigde Democraten waren, was er een grote kans dat de kinderen dat later ook werden. Als er in het ouderlijk huis een Republikeinse wind waaide, stemden de kinderen later meestal op de Republikeinen. Maar hoe sterk het politieke engagement was, hing mede af van genetische factoren – vooral bij tweelingen van het mannelijk geslacht.

Ook politicoloog Douglas Oxley en zijn collega’s zijn van mening dat iemands politieke overtuiging zeker niet alleen op rationele overwegingen berust. De onderzoekers van de Universiteit van Nebraska zijn erin geslaagd de politieke gezindheid van hun proefpersonen af te leiden uit karakteristieke reactiepatronen. Voor hun onderzoek in 2008 rekruteerden ze 46 proefpersonen met uitgesproken politieke opvattingen. Vervolgens probeerden ze een statistisch verband te ontdekken tussen die politieke overtuigingen en de mate waarin de proefpersonen schrokken van plotselinge harde geluiden en hoe heftig ze reageerden op foto’s van bedreigende situaties. Degenen die kalm bleven, waren in de regel voorstander van ontwikkelingshulp, pacifisme en strengere wapenwetten. De deelnemers die heel gevoelig op bedreigende prikkels reageerden, spraken zich vaker uit voor bewapening, de doodstraf of de oorlog in Irak en legden een sterker patriottisme aan de dag. Met andere woorden: conservatieven vertoonden over het algemeen meer angstsymptomen dan progressieven. Oxley vermoedt dat dat de reden is waarom ze de voorkeur geven aan een overheid die een sterk leger op de been houdt en rigoureuze maatregelen neemt om de criminaliteit te bestrijden.

Conservatieve walging

Die hypothese wordt bevestigd door een onderzoek dat John Terrizzi van de Universiteit van Virginia in 2010 heeft uitgevoerd. Daaruit bleek namelijk dat een relatief conservatieve instelling op politiek gebied gepaard gaat met een sterke neiging van bepaalde dingen te walgen en met angst voor besmettelijke ziekten. Het onderzoek van Terrizzi, uitgevoerd onder honderd studenten, bestond uit twee delen. In het eerste deel moest de helft van de proefpersonen zich voorstellen dat ze naar een film keken waarin iemand maden at. De deelnemers in de controlegroep hoefden zich alleen maar in te beelden dat ze naar iemand keken die een salade at. Vervolgens moesten alle deelnemers opschrijven hoe ze zich zouden voelen bij het zien van zo’n scène. Bovendien moesten ze aangeven hoeveel walging ze ervoeren.

In het tweede deel van het experiment moesten ze hun mening geven over maatschappelijke en politieke kwesties, bijvoorbeeld de vraag of het huwelijk moet worden opengesteld voor homoseksuelen. Op grond van die opvattingen deelden de onderzoekers de proefpersonen in in het conservatieve of het progressieve kamp. En wat bleek? De gedachte aan het eten van maden versterkte de vooroordelen tegen het homohuwelijk – maar alleen bij de conservatieven.

Terrizzi vermoedt dat gevoelens van afschuw conservatieven ertoe aanzetten potentiële gevaren te mijden, en daartoe behoren in de eerste plaats mensen die niet tot de eigen groep behoren. In deze onderzoeksresultaten manifesteert zich een verschil tussen het conservatieve en het progressieve waardensysteem: conservatieven hechten bij het vellen van een moreel oordeel meer waarde aan (zedelijke) reinheid dan progressieven.

"Conservatieven reageren angstiger op potentiële bedreigingen"

Dat verschil zien we op tal van terreinen terug, zoals een team van psychologen onder leiding van Dana Carney van Columbia University in 2008 rapporteerde. De onderzoekers stelden aan de hand van vragenlijsten de persoonlijkheidskenmerken van een kleine 20.000 Amerikanen vast. Het bleek dat conservatieven vooral gekenmerkt worden door een aversie tegen nieuwe ervaringen. Ook zijn ze meer op orde gesteld dan progressieven. Dat beeld werd bevestigd toen de onderzoekers de woonruimte van 76 studenten en het bureau van 94 kantoormedewerkers bekeken. Conservatieven bleken duidelijk netter. Bij hen thuis werd vaker een strijkijzer of een wasmand aangetroffen dan bij mensen met linkse opvattingen. Laatstgenoemden stoffeerden hun huis vaak met allerlei boeken over verre reizen, vreemde volkeren en feminisme, terwijl conservatieven graag de Amerikaanse vlag aan de muur hangen.

Zelfs de omgeving heeft invloed

Of we op meneer A of op mevrouw B stemmen, hangt echter niet alleen af van het uiterlijk van de kandidaat of van de vraag of we zelf een angstig karakter hebben. Heel frappant is dat ook het stemlokaal een rol speelt. Psycholoog Abraham Rutchick van de Universiteit van Californië heeft de gouverneursverkiezingen van 2004 geanalyseerd, en kwam tot de ontdekking dat kiezers vaker op conservatieve kandidaten stemden wanneer ze hun stem uitbrachten in een kerk – wat in de Verenigde Staten vaak voorkomt.

Psychologen weten al geruime tijd dat onze omgeving invloed heeft op ons gedrag. Werknemers van een groot concern vertonen bijvoorbeeld vaker een competitieve instelling dan werknemers van een klein familiebedrijf. En iemand die bij een uitvaartonderneming werkt, heeft vaker een melancholieke kijk op het leven. Als we ons op een bepaalde plaats bevinden, komen er vooral gedachten naar boven die we met die locatie associëren. In een kerk, aldus de hypothese van Rutchick, wordt ons stemgedrag dus beïnvloed door christelijke waarden. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat we een kritischere houding aannemen tegenover abortus.

In 2010 heeft Rutchick een experiment uitgevoerd om die hypothese te testen. Proefpersonen moesten voor fictieve gevallen de hoogte vaststellen van de schadevergoeding die de verzekeringsmaatschappij zou moeten uitkeren. Als het bijvoorbeeld ging om een abortuspil die niet had gewerkt, met een ongewenste zwangerschap als gevolg, kozen de proefpersonen voor een lagere schadevergoeding wanneer ze zich in een kerk bevonden dan wanneer het experiment werd uitgevoerd in een universiteitsgebouw. Dat gold echter niet voor schadevergoedingen bij arbeidsongevallen. ‘Als kiezers hun stem in een kerkelijke omgeving uitbrengen, zijn conservatieve politici en partijen in het voordeel’, zegt Rutchick. Hij denkt dat veel kiezers hun definitieve keuze nog niet bepaald hebben wanneer ze in het stemlokaal aankomen, en zich dan door de omgeving laten beïnvloeden.

Een soortgelijk onderzoek zouden we ook in Europa kunnen uitvoeren: de inwoners van Berlijn bepalen bijvoorbeeld niet alleen in scholen en gemeentelijke instellingen aan wie ze het bestuur over hun stad willen toevertrouwen, maar ook in restaurants, buurtkroegjes en autoshowrooms. Als we daar bij de analyse van de verkiezingsuitslag rekening mee houden, zou dat een heel nieuw licht kunnen werpen op de vraag waarom een bepaalde partij in de ene wijk veel meer stemmen krijgt dan in de andere.

UGent onderzoekt spontane politieke gevoelens

Onderzoekers aan de Universiteit Gent hebben ter gelegenheid van de aankomende verkiezingen een website ontwikkeld waar spontane gevoelens ten opzichte van politieke partijen gemeten kunnen worden. De website maakt gebruik van reactietijdtesten waarbij deelnemers zo snel mogelijk moeten reageren op bepaalde woorden en beelden. Op basis van de snelheid waarmee gereageerd wordt in bepaalde situaties kunnen zij berekenen welke spontane gevoelens worden ontlokt door een politieke partij.

Met deze studie willen de onderzoekers nagaan of het meten van spontane gevoelens ten opzichte van politieke partijen kan helpen bij het voorspellen van kiesgedrag. Dit zal onderzocht worden door na te gaan of verschillen in kiesgedrag per regio tijdens de verkiezingen van 25 mei overeen komen met verschillen in testscores per regio zoals gemeten via de website. Daarom zal elke deelnemer niet alleen een computertaak uitvoeren maar ook gevraagd worden om aan te geven in welke gemeente hij of zij zal stemmen op 25 mei. Door de gegevens van duizenden deelnemers samen te leggen kan dan gezocht worden naar overeenkomsten tussen de stemuitslagen per regio en de spontane gevoelens ten opzichte van politieke partijen per regio zoals gemeten via de website.

Als bijvoorbeeld de N-VA op 25 mei meer stemmen krijgt in Antwerpen dan in Gent, dan zouden ook de spontane gevoelens ten opzichte van de N-VA zoals gemeten via de website gemiddeld positiever moeten zijn voor deelnemers uit Antwerpen dan voor deelnemers uit Gent. Hoe groter de overeenkomst tussen regionale verschillen in stemgedrag en regionale verschillen in spontane gevoelens zoals gemeten via de website, hoe meer vertrouwen men kan hebben in de validiteit van de testscores. Er worden twee verschillende computertesten gebruikt zodat ook kan nagegaan worden welke van de twee testen het meest aansluit bij de vastgestelde regionale verschillen in kiesgedrag.

Met studies zoals deze hopen de onderzoekers gevalideerde testen te kunnen ontwikkelen die het toelaten om spontane gevoelens ten opzichte van politieke partijen te meten. Deze methodes kunnen in de toekomst een belangrijke aanvulling bieden op bestaande meetmethodes die wel rekening houden met het hoofd (doordachte opinies) maar niet met het hart (spontane gevoelens). Dit kan niet alleen van belang zijn voor het beter voorspellen van verkiezingsuitslagen, maar ook om de populariteit van partijen en politici na te gaan in de periodes tussen verkiezingen.

 

Dit artikel werd origineel gepubliceerd in Eos Psyche&Brein, nummer 1, 2011