Zijn we allemaal racisten?

Racisme is terug van nooit weggeweest. Op straat, in de media, in de Amerikaanse verkiezingsstrijd. Ook in ons? Racisme gaat altijd over de ander – maar is het ook altijd iets van de ander? Of zijn wij zelf allemaal racisten?

Je bent natuurlijk geen racist. En ik ook niet. Dacht ik. Helaas ben ik daar iets genuanceerder over gaan denken nadat ik op een pikant experiment stuitte. Dat experiment gaat over onderhuids racisme. Waarom pikant? Het toont ons iemand die we niet willen zijn. Het Amerikaanse Social Psychology Network biedt op zijn website de Implicit Association Test aan, die ontwikkeld is door een sociaalpsycholoog. Ik negeerde de expliciete waarschuwing die ik te zien kreeg vóór het aangaan van een van de tests (‘wanneer u liever geen verborgen vooroordelen ontdekt, ga dan niet verder’). Ik werd er eigenlijk wel door aangemoedigd. Spannend! Zo startte ik de Racial Test. De bedoeling was om zo snel mogelijk te reageren op beelden en uitspraken, waarin altijd combinaties van rassen en waarden worden voorgelegd. Toen ik de test had afgerond volgde er direct een juryuitspraak. Die luidde: ‘Uw gegevens suggereren een lichte automatische voorkeur voor Europese Amerikanen vergeleken met Afrikaanse Amerikanen’. (Het is een Amerikaanse test.) Ik was daar niet trots op, zelfs niet toen ik zag dat ik tot de minderheid behoorde met ‘geen tot lichte voorkeur’. Twee van de drie deelnemers aan de test vertonen namelijk een ‘gemiddelde tot sterke voorkeur’ voor ofwel witte ofwel zwarte mensen. Er is overigens wel wat kritiek op de test: over zowel de validiteit als de betrouwbaarheid van de meetmethode zijn twijfels gerezen. Desondanks zat de uitslag van mijn test mij niet lekker.

Het goede nieuws is dat mensen een automatische voorkeur niet hoeven te volgen, maar dat ze weloverwogen andere keuzes kunnen maken. Het slechte nieuws is dat mensen dat niet altijd doen. Hoe komt dat? Wat voor nut heeft het om te discrimineren? Hééft het nut? Je zou toch zeggen dat er niemand mee gediend is? Hoe zit dat?

Twee kamperende kampen

In het toneelstuk dat het leven is voer ik op deze plek een Turk ten tonele. Zonder na te denken: wat is je eerste associatie, gedachte, beeld, gevoel, bij de term ‘Turk’? Pauzeer even voor verder te lezen… Ik doel in dit geval op Muzafer Sherif, psycholoog en een van de grondleggers van de sociale psychologie. (Strookt dat met je primaire beeld van een Turk?) 

Sherif toonde aan dat zelfs zonder dat iemand onwaarheden vertelt over groepen mensen er een sterke mate van groepsvoorkeur kan ontstaan. Hij deed dat met een zeer elegant experiment, in een opzet die kristalhelder maakte welke afstotende krachten er kunnen spelen tussen groepen, zelfs als die in het geheel nog niets van elkaar weten. Hoewel Sherifs experiment al lang geleden is uitgevoerd, is het allerminst gedateerd. 

Sherif organiseerde een zomerkamp voor jongens, in Robbers Cave State Park, Oklahoma. Vierentwintig jongens van elf en twaalf jaar dachten dat ze er vuurtjes gingen stoken, met zakmessen gingen spelen, spelletjes doen en alle andere dingen die jonge jongens graag op een kamp doen. Dat was ook zo. Tegelijkertijd maakten ze, zonder dat ze dat in de gaten hadden, onderdeel uit van een zorgvuldig opgezet sociaal onderzoek, in twee groepen. In het begin van het kamp, waarin de twee van elkaar gescheiden groepen niet van elkaars bestaan weten, ontstaat er op natuurlijke wijze structuur in elke groep. Na een potje honkbal op het speciaal daartoe aanwezige honkbalveld krijgt de groep die zichzelf de Eagles noemt te horen dat er ook een andere groep aanwezig is, elders op het terrein. Eén van hen, Myers, zegt dan: ‘Misschien kunnen we vrienden worden met die jongens.’ Zodra ook de andere groep, de Rattlers, op de hoogte is ontstaat het idee om tegen elkaar te gaan honkballen. Beide groepen bereiden zich voor op de wedstrijd die later zal plaatsvinden, nog steeds buiten het gezichtsveld van hun toekomstige rivalen. Ze maken een eigen groepsvlag en oefenen liedjes, strijdkreten en hun honkbalspel. Wat de stafleden opvalt, is dat er nu al vijandelijkheden ontstaan ten opzichte van de andere groep. De Rattlers zijn ervan overtuigd dat zij zullen gaan winnen, de betere zijn; ‘we gaan ze inmaken’. Ze hebben het gevoel dat het honkbalveld van hen is, en dat de andere groep daar geen recht op heeft. Ze bespreken het idee om er een Keep Off-bord neer te zetten; ze houden het uiteindelijk bij het planten van hun vlag. Degene van de andere groep die die vlag durft aan te raken hangt heel wat boven het hoofd. Niemand van de Rattlers heeft dan nog kennisgemaakt met de Eagles.

Wanneer dat wel gebeurt, op de dag van de wedstrijd, begint Myers de jongens van de andere groep onmiddellijk uit te schelden. Was dat niet de jongen die vrienden wilde worden? Wanneer een van de Eagles later de Rattlers-vlag ziet hangen roept iemand: ‘Laten we die verbranden!’ De Eagles voegen de daad bij het woord. Als de Rattlers de volgende dag hun trots geblakerd zien bungelen plannen ze een inval in het slaaplokaal van de Eagles. Wanneer de Eagles slapen, dringen de Rattlers hun onderkomen binnen en schreeuwen de Eagles wakker en gooien bedden om. 

Ingroup

Wat de stafleden zien gebeuren, is dat de ontwikkeling van de ingroup-relaties binnen elke groep gespiegeld is ten opzichte van de intergroup-relaties tussen de twee groepen. Hoe vijandiger de sfeer tussen de twee groepen door de wedstrijden, scheldpartijen en vernielingen, hoe groter de homogeniteit binnen de eigen groep. De intergroup-frictie hoeft niet gebaseerd te zijn op feiten, waarheid of kennis. Sterker nog, de frictie zorgt voor het ontstaan van stereotypen, die op zichzelf weer een bron kunnen vormen voor meer frictie en nieuwe clichés.

Hoe belangrijk het voor mensen is om deel uit te maken van een groep, is onderwerp van de onderzoeken van de Nederlandse hoogleraar ontwikkelingspsychologie Eveline Crone. Wanneer ze stressniveaus meet bij pubers die gepest worden en bij pubers die buitengesloten worden van een groep concludeert ze in haar boek Het Sociale Brein van de Puber: ‘in deze studie was volledig buitengesloten worden nog stressvoller dan gepest worden.’ 

We behoren tot tal van ingroups. Soms functioneel, soms ten gevolge van afkomst

In het geval van de kamperende jongens ging het niet om het discrimineren van mensen van een bepaald ras. Maar wel om het afzetten tegen een andere groepsidentiteit, zonder kennis over de individuele leden van die groep. Het deel uitmaken van een ingroup was voldoende aanleiding om de andere groep aan te vallen. We behoren tot tal van ingroups, soms functioneel (gezin, sportclub, werk), soms ten gevolge van afkomst (West-Europeaan, wit, van kleur). Op al die niveaus is dynamiek tussen ingroup en outgroup te observeren.

‘Klimatologisch racisme’

Van een Turk naar een Griek. Aristoteles, toch niet de minste der oude Grieken, bediende zichzelf al van een bijzondere vorm van racisme, zo betoogt de Zwitserse historicus Benjamin Isaac in zijn boek The Invention of Racism in Classical Antiquity. ‘Klimatologisch racisme’ noemt Isaac de uitspraken van Aristoteles over de superioriteit die de Griek zag in zijn landgenoten: omdat zij in een ideaal klimaat leefden waren zij het meest geschikt om te heersen over ‘slaafse’ volkeren uit Afrika en Azië. De Egyptenaren woonden in een land dat heet en droog was; hoe zouden die zich ooit maximaal kunnen ontplooien? Nee, die waren en bleven incompetent. Konden zij ook niks aan doen. Racisme is blijkbaar van alle tijden. 

De combinatie van biologie, het gebruik van de rede en een allesoverheersende wil om de wereld beter te begrijpen en te verklaren – allemaal op zichzelf prima zaken – vormden in de achttiende eeuw de grondslag voor verlichtingsdenkers als Immanuel Kant en David Hume om “negers als inferieur aan blanken” te zien. Die stelling heeft tot ver in onze tijd zijn sporen nagelaten, van de Jodenvervolging, via de apartheid in Zuid-Afrika, tot aan de discussies rond Zwarte Piet.

Onvermijdelijk?

Overal aanwezige groepsidentiteiten, een geschiedenis die doordrenkt is van discriminatie en vervolging - is daarmee gezegd dat racisme onvermijdelijk is? Misschien is een deel van het antwoord op deze vraag af te lezen uit een onderzoek van drie Harvard-psychologen naar hoe we gezichten waarnemen. Ze onderzochten een aantal proefpersonen met behulp van een fMRI-scan. De deelnemers keken naar portretten van onbekende mensen. Het breingebiedje dat oplichtte bij het benoemen van het ras van de geportretteerde, bleef ook oplichten wanneer er niet naar ras werd gevraagd, maar bijvoorbeeld naar sekse. Blijkbaar kunnen we ras niet niet zien. Dat maakt ons natuurlijk nog geen racisten. Maar het laat wel zien dat ras wordt opgemerkt, al dan niet bewust. 

Toch lijkt het te simpel om te stellen dat de basis voor racisme is aangeboren en dus onvermijdelijk is. Een illustratie hiervoor wordt gevormd door onderzoek naar schietincidenten door politieagenten in de Verenigde Staten. In de politiewereld staat het begrip shooter bias voor de neiging om eerder te schieten op zwarte dan witte mensen. Dat geldt ook voor zwarte agenten. Het reageren op ras is in dat kader blijkbaar aangeleerd.

Gevolgen

Op een van de vele protestfilmpjes dat op Facebook is verschenen naar aanleiding van de Black Lives Matter-manifestaties als reactie op de dood van George Floyd in Minneapolis op 25 mei van dit jaar staat een grijze dame met een bord in haar hand. Daar op staat geschreven: Prejudice is an emotional commitment to ignorance. Het hebben van vooroordelen is een emotionele toewijding aan onwetendheid. Ze zegt in dat filmje: ‘There is only one race: the human race’, en krijgt er de handen voor op elkaar van de omstanders. Deze 87-jarige dame is Jane Elliot, iemand die haar levenswerk heeft gemaakt van de strijd tegen vooroordelen en discriminatie. 

Het kostte geen dagen of uren, maar slechts minuten om kinderen zich superieur te laten voelen over andere kinderen

Dat begon op 5 april 1968, zonder vooropgezet plan. Martin Luther King was vermoord, een dag eerder, maar voor de blanke leerlingen van onderwijzeres Elliot in het volledig witte dorpje Riceville in Iowa had dat weinig betekenis. Hoe kon ze die gebeurtenis duiden? Elliot vroeg de ochtend na de moord aan haar klas of die wilde leren wat discriminatie was. De kinderen reageerden enthousiast en leergierig. Elliot verdeelde de klas in kinderen met blauwe ogen en kinderen met bruine ogen. Ze legde uit dat blauwogige mensen netter, slimmer en in het algemeen beter waren dan mensen met bruine ogen. De humeuren settelden zich razendsnel. Het kostte geen dagen of uren, maar slechts minuten om kinderen zich superieur te laten voelen over andere kinderen. ‘Ik voelde me als een koning,’ zal leerling Raymond Hansen daar zestien jaar later over zeggen. ‘Ik heerste over de bruinogigen. Want ik voelde me beter dan zij. Ik voelde me heel kwaadaardig. Al mijn remmingen waren weg. Of het nou vrienden waren of niet, alle opgekropte vijandigheden of agressie die die kinderen ooit tegen je hadden geuit, die kon je nu terugbetalen.’ Elliot zou daarover later zeggen: ‘Ik was volledig onvoorbereid op het gebrek aan compassie voor kinderen die zij normaal tot hun beste vrienden rekenden.’

'Anders zijn is geen probleem. Het probleem is de reactie van de meerderheid op verscheidenheid'

Bij aanvang van de volgende dag draaide Elliot de rollen om door te zeggen: niet de mensen met blauwe ogen zijn de beteren, maar degenen met bruine ogen. Op die dag zit Raymond, kort haar, blauwe ogen, met zijn hoofd leunend op zijn hand sip voor zich uit te kijken. Van de zelfverzekerde praatgrage jonge Raymond is niets meer over. Hij voelt zich ‘terneergeslagen, ongelukkig, alsof ik niets meer kon, vastgebonden’.

De schoolprestaties van de kinderen bewegen mee met de status van de groep: de ene dag presteren de blauwogigen beter, de andere dag de bruinogigen. Aan het eind van de tweede dag legt Elliot haar leerlingen uit dat er geen verschillen zijn tussen de twee groepen. Alle leerlingen zijn enorm opgelucht en de verhoudingen normaliseren direct.

‘Anders zijn is geen probleem’

Jane Elliot voerde haar Brown eyes / Blue eyes-exercitie uit in een land en een tijd waarin het vonkte van het racisme: Martin Luther King was net vermoord, Malcolm X drie jaar daarvoor. Maar de huidige aandacht voor de dood van George Floyd maakt duidelijk dat het een fout is om te denken dat groepsvoorkeur daarmee zijn dieptepunt toen en daar heeft gehad.

Zijn wij dan allemaal racisten? Nee. Discrimineer jij? Misschien wel, misschien niet. Hoe dan ook: groepsvoorkeuren hebben we allemaal. Wij allemaal brengen onze dagen bij voorkeur door in het gezelschap van gelijkgestemden – leden van onze ingroup. Over verschillen tussen mensen zegt Jane Elliot: ‘Anders zijn is geen probleem. Het probleem is de reactie van de meerderheid op verscheidenheid.’ Omdat Elliot haar Brown eyes / Blue eyes-exercitie zo’n halve eeuw geleden voor het eerst uitvoerde vroeg ik haar hoe de bevindingen passen in de 21ste eeuw. Ze antwoordde: ‘Ik geloof dat het zeer van deze tijd is dat we mensen moeten leren dat er maar één ras is, en dat we daar allemaal leden van zijn. Mensen positief of negatief behandelen op basis van de hoeveelheid pigment in hun huid is het ultieme voorbeeld van irrationaliteit.’

Dit is een aangepast tekstfragment uit het boek Dagelijks irrationeel, over de psychologie van zelfbedrog van ontdekkingsschrijver Michiel van Straten (Het Spectrum).