‘Amateurs kunnen het verschil maken’

‘Meer professionele onderzoekers zouden moeten nadenken over hoe ze het enthousiasme van hun amateurcollega’s op creatieve manieren kunnen gebruiken.’ Aldus een pleidooi eerder dit jaar in het wetenschappelijk tijdschrift Nature naar aanleiding van zo’n concrete samenwerking met de NASA. Welke bijdrage leveren amateurwetenschappers in de astronomie? 

Openingsbeeld: ‘150 jaar geleden kenden we nog geen professionele wetenschappers’, zegt Philippe Mollet van Volkssterrenwacht Mira (niet op de foto) © Mira

Vier teams van amateursterrenkijkers volgden in september vorig jaar met hun hobbytelescopen de geplande clash tussen een ruimtetuig en een asteroïde in het kader van de Double Asteroid Redirection Test (DART) van de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA. Via een app deelden ze hun waarnemingen met professionele astronomen. Nature wijdde er in maart zijn editoriaal aan, met een warm pleidooi om het enthousiasme van amateurs vaker en nog beter in te zetten voor de wetenschap. 

© Mira

NASA werkte ook eerder al samen met amateurs. In 2017 werden de vrijwilligers van volkssterrenwacht Astrolab Iris uit Zillebeke uitvoerig bedankt omdat ze het mysterie rond de ster Tabby mee hadden helpen oplossen: dankzij onder meer de Vlaamse waarnemingen kon men achterhalen dat de veranderende helderheid van Tabby te maken had met de aanwezigheid van een stofwolk.

Zo zijn er wel meer voorbeelden van een vruchtbare samenwerking tussen professionelen en amateurs te vinden. ‘Men is nogal snel geneigd om een rigide scheidingslijn te trekken tussen amateurs en beroeps, maar vergeet niet dat we tot 150 jaar geleden nog geen professionele wetenschappers kenden’, valt Philippe Mollet, een van de drijvende krachten van volkssterrenwacht Mira in Grimbergen, met de deur in huis. 

‘De ontdekker van Pluto, Clyde Tombaugh, een boerenzoon, begon als hobbyist’

‘Er waren toen nog geen instellingen waaraan je verbonden was en door wie je betaald werd. Ofwel ging het om mensen die uit een gegoede omgeving kwamen en de middelen hadden om aan wetenschap te kunnen doen, ofwel bleef het heel amateuristisch. Dat was zelfs vorige eeuw nog het geval. De ontdekker van Pluto, Clyde Tombaugh, een boerenzoon, begon als hobbyist en werkte zich zonder formele studies gedaan te hebben op tot medewerker van de Lowell- sterrenwacht. En dan spreken we toch al over de jaren 1930.’

Voldoende publicaties

Philippe Mollet een amateurwetenschapper noemen klinkt bijna als een belediging. Hij werkt namelijk al meer dan dertig jaar voltijds voor volkssterrenwacht Mira. ‘Wij zijn liefhebbers in de letterlijke betekenis van het woord amare. ‘Amateur’ heeft jammer genoeg een ietwat pejoratieve bijklank. Wij hebben er niet noodzakelijk voor gestudeerd of zijn er niet voltijds professioneel mee bezig, maar het belangrijkste aspect is toch dat ‘liefhebben’. In de sterrenkunde misschien nog meer dan in andere domeinen.’

‘De link tussen de professionele wereld en de amateurastronomen is altijd heel sterk geweest. Om beroepssterrenkundige te kunnen worden, moet je goed zijn in wiskunde. Ik was daar niet echt slecht in, maar ook geen kei. Uiteindelijk heb ik aardrijkskunde gestudeerd. Door een hoop toevalligheden ben ik bij deze volkssterrenwacht terechtgekomen en is het mijn job geworden.’

Professor astrofysica Katrien Kolenberg, actief aan de KU Leuven, UAntwerpen en VUB, weet dat de overgang tussen het amateuristische en professionele niveau geen wereld van verschil hoeft te betekenen. Ze werd zelf als tiener lid van WEGA in Leuven. ‘Dat sterkte me in de overtuiging dat ik sterrenkundige moest worden’, zegt ze. ‘Als amateur kan je ervan genieten. Als professioneel komt er meer stress bij kijken, bijvoorbeeld omdat je voldoende publicaties moet hebben.’

Katrien Kolenberg © Rob Stevens

‘Als wetenschappers moeten we nagaan hoe accuraat en bruikbaar binnenlopende data zijn’, stelt ze. ‘Het classificeren van galaxieën en het vinden van exoplaneten kan je oplossen met algoritmes, maar voor sommige identificaties is het menselijk oog nog altijd betrouwbaar genoeg. Citizen science-projecten zoals Galaxy Zoo, Planet Hunters of het Belgische Radio Meteor Zoo kunnen een grote meerwaarde voor de wetenschap leveren, op voorwaarde dat we het slim aanpakken en er niet altijd té veel van verwachten. Amateurs kunnen niet alleen een sterke bijdrage leveren, ze kunnen zelfs het verschil maken. Dat heeft te maken met toegankelijkere infrastructuur en technologische vooruitgang.’

Mollet: ‘In de sterrenkunde had je heel lang geduldige en ervaren waarnemers nodig. Het grote publiek had daar een soort Kuifje-beeld van: een man die ’s nachts uren naar de hemel zit te turen door een hele lange telescoop. Bij ons op de volkssterrenwacht gebeurt dat ook nog: niet door ons, maar door het publiek. Sinds de wereldwijde doorbraak van de fotografie en de informatica is moderne sterrenkunde een kwestie van camera’s en computers die alles digitaal registreren. En maar goed ook, want onze ogen en hersenen zijn niet zo objectief. De astronoom van nu moet zelfs niet meer ter plaatse gaan of ’s nachts opblijven: zijn apparatuur staat op La Palma of in Chili, en hij analyseert de gegevens hier.’

De grenzen vervagen

Katrien Kolenberg behoort tot de zogeheten ‘variabilisten’, wetenschappers die onderzoek doen naar veranderlijke sterren, sterren waarvan de helderheid aan variaties onderhevig is. Ook op dat domein zijn de amateursterrenkundigen onmisbaar, weet Philippe Mollet. ‘Professionele sterrenkundigen kunnen zich dat niet permitteren: ze zijn met te weinig en hebben er de tijd niet voor. Zelfs de KU Leuven, die over een eigen telescoop beschikt, kan het zich niet veroorloven om zich 365 dagen op één project toe te leggen. Sommige universiteiten in dit land hebben niet eens een eigen telescoop.’

Zo belanden we bij een heikel punt: wetenschappelijke budgetten staan tegenwoordig steeds meer onder druk. Als er in het algemeen moet bespaard worden in de samenleving, zal ook de wetenschappelijke wereld dat voelen. ‘Is dat ooit anders geweest?’, vraagt Mollet zich af. ‘Ja, heel af en toe in het kader van grote prestigeprojecten, zoals de wedloop naar de ruimte in de jaren 1960. Daar heeft ook de sterrenkunde van geprofiteerd. Maar dat waren eenmalige initiatieven.’

‘Niet elke amateur is even nauwkeurig, sommigen maken fouten. Maar door de gegevens van duizenden amateurs samen te voegen, krijg je toch betrouwbare informatie’

‘Moderne wetenschap wordt steeds duurder. Onderzoek wordt diepgaander, dus moet de apparatuur zwaarder zijn. We zijn ook veeleisender geworden. Terecht. En wij hebben dan nog het geluk dat sterrenkunde sterk tot de verbeelding spreekt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld deeltjesfysica. Nadeel is dan weer dat sterrenkunde weinig tastbaar is. Wij zullen geen einde maken aan hongersnoden of oorlogen.’

Waar zijn de vrouwelijke amateurs?

Opvallend: zowel in de astronomie als in de meteorologie vind je bij de amateurs bijna uitsluitend mannen terug. ‘Ongelofelijk’, repliceert Jolien Van Opdenbosch, ‘maar geen idee wat de verklaring hiervoor is.’ Hugo Mathues: ‘Op de bijeenkomsten van de Vlaamse Vereniging voor Weerkunde zie ik inderdaad allemaal mannen, op die ene vrouw die in het bestuur zit na. Ook ik weet niet hoe dat komt.’ Katrien Kolenberg: ‘Er zijn wel vrouwen in de amateursterrenkunde, maar ze zijn ruim in de minderheid.’

‘Verschrikkelijk’, vindt Philippe Mollet. ‘Ik ben heel blij dat in de professionele sterrenkunde de kentering al een tijdje geleden ingezet is. Yaël Nazé van de ULiège heeft in 2014 een boek uitgegeven, L’astronomie au féminin, waarin ze de historische bijdragen van vrouwen in de sterrenkunde belicht. Die waren niet min, maar ze werden meestal genegeerd. Nobelprijzen gingen soms naar twee mannen en niet naar de studente die al het materiaal had geleverd. In een optimistische bui schat ik de verhouding mannen-vrouwen in de amateursterrenkunde op 80-20. Ik weet niet of het ooit fiftyfifty zal worden. Het speelt zich voor een groot deel ’s nachts en buiten af onder een telescoop. Om een of andere reden is dat voor een man nog altijd veiliger dan voor een vrouw.’

‘Sinds een kleine dertig jaar is de zoektocht naar exoplaneten een hype in de sterrenkunde’, geeft Mollet nog als voorbeeld mee. ‘De Zwitsers Queloz en Mayor ontvingen daar in 2019 de Nobelprijs voor Natuurkunde voor. Dan denk je: dit kan niemand overdoen. Toch zijn er vandaag amateurs die met relatief bescheiden middelen – apparatuur ter waarde van een paar duizend euro – diezelfde waarnemingen kunnen doen. Doordat ze met zovelen zijn, kunnen amateurs een aanzienlijke bijdrage tot de wetenschap leveren. Niet elke amateur is even nauwkeurig, sommigen maken fouten, maar door de gegevens van duizenden amateurs samen te voegen, krijg je toch betrouwbare informatie.’

‘Binnen de sterrenkunde vervaagt de grens tussen amateur en professioneel’, rondt Kolenberg af. ‘Er worden heel wat pro-amconferenties georganiseerd, een mix van de twee. Daar merk je dat de collega’s die data vergaren dat allemaal even ernstig doen. Die samenwerking verloopt evenwaardig, wat ook hun individuele achtergronden zijn. Wat betreft het observeren en het opvolgen van fenomenen zullen amateurs een belangrijke rol blijven spelen, want zij hebben de tijd en het enthousiasme om dit te blijven doen. Top notch wetenschappelijk onderzoek en bevindingen van amateurs kunnen perfect naast elkaar bestaan.’