In Oeganda staan kleinschalige boeren voor steeds grotere uitdagingen: klimaatverandering, gebrekkige marktinformatie en beperkte toegang tot technologie. Toch biedt de opmars van de smartphone onverwachte kansen voor innovatie op het platteland. Onderzoeker Berre Deltomme trok samen met Oegandese collega's op veldonderzoek en bracht die kansen in kaart.
Oeganda, dat zichzelf trots de parel van Afrika noemt, staat bekend om zijn adembenemende landschappen, van uitgestrekte savannes tot de majestueuze Rwenzori-bergen, en zijn iconische fauna, zoals de zeldzame berggorilla’s en de grijze kraanvogel die centraal prijken op de nationale vlag. Wat veel mensen minder beseffen, is dat Oeganda ook een uitgesproken landbouwnatie is. Miljoenen kleinschalige boeren werken er dagelijks aan de voedselvoorziening, zowel voor eigen gebruik als voor export. Het land is uitzonderlijk vruchtbaar, en landbouw vormt dan ook de ruggengraat van de economie.
Toch is de sector kwetsbaar. Klimaatverandering, gebrekkige infrastructuur en beperkte toegang tot technologie vormen ernstige uitdagingen. Zo raakten computers bijvoorbeeld nooit echt ingeburgerd. Tegelijkertijd zijn er ook hoopgevende signalen: digitalisering vindt stilaan haar weg naar het platteland. In tegenstelling tot computers, heeft de smartphone zich in razendsnel tempo verspreid.
Steeds meer Oegandese landbouwers beschikken over een smartphone: een krachtig hulpmiddel dat, mits slim ingezet, kan bijdragen aan beter landbouwmanagement, van weersvoorspellingen tot marktprijzen, van ziekteherkenning tot bemestingsadvies.
Om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn van deze digitale landbouw, trok ik samen met twee Oegandese collega’s, Dr. Nathaline Onek Aparo en Dra. Alice Onek Atimango, drie weken lang door hun land. We bezochten er boerderijen, spraken er met de landbouwers, en ontmoetten collega’s van lokale universiteiten en kennisinstellingen.
Landbouwers aan het woord
Oeganda beschikt over een netwerk van zogenaamde extension workers: overheidsmedewerkers die landbouwgemeenschappen moeten bijstaan. Hun taak is om boeren te informeren, hun vragen en zorgen op te vangen, en hen te begeleiden bij het toepassen van nieuwe technieken of technologieën. Hoewel het principe waardevol is, schiet de praktijk vaak tekort. Eén extension worker is soms verantwoordelijk voor meer dan 8.000 landbouwers, waardoor persoonlijke begeleiding nauwelijks haalbaar is. Daarnaast zijn het vaak universiteitsstudenten die op deze manier hun studies proberen te bekostigen. Verschillende boeren gaven dan ook aan dat ze zelden, of zelfs nooit, een extension worker in hun dorp hadden gezien.

Via de extension workers kun je landbouwgemeenschappen bereiken om zogeheten focusgesprekken te organiseren. Zo’n gesprek bestaat meestal uit tien tot vijftien deelnemers. Hoewel het start met enkele vooraf opgestelde vragen, neemt het gesprek al snel een eigen wending, afhankelijk van wat de deelnemers belangrijk vinden.
Door de taalbarrière is het echter niet altijd eenvoudig om die gesprekken goed te voeren. Hoewel een deel van de bevolking Engels spreekt, een gevolg van het Britse koloniale verleden, is dat veel minder het geval in meer rurale gebieden. Oeganda telt bovendien talrijke stammen en koninkrijken, elk met hun eigen taal. Een vertaler is dan ook vaak onmisbaar om het gesprek vlot en genuanceerd te laten verlopen.
Tijdens ons veldwerk spraken we met drie verschillende groepen landbouwers. Twee daarvan bevonden zich in de regio rond Fort Portal waaronder één groep uit een zogenaamde model village. Een model village is een dorp dat door de overheid of ontwikkelingsorganisaties wordt aangeduid als voorbeeldgemeenschap. In zo’n dorp wordt extra geïnvesteerd in zaken als landbouwinnovatie, sanitaire voorzieningen, scholing en gemeenschapsorganisatie. De bedoeling is om te tonen hoe moderne landbouwpraktijken er in de praktijk kunnen uitzien, en om andere dorpen te inspireren om gelijkaardige stappen te zetten. Maar ook om te ‘experimenteren’ met interventies. Daarnaast bezochten we ook een dorpsgemeenschap in Karamojo en spraken we met een groep landbouwers in Gulu, in het noorden van het land. Tijdens de gesprekken met landbouwers werd duidelijk dat het niet volstond om alleen vragen te stellen, er werd ook verwacht dat je hen iets leert. Sommige landbouwers zijn sceptisch. Ze vragen bijvoorbeeld waarom we geen zaden voor hen meebrengen. Ik begrijp ze wel: onderzoekers komen en gaan, maar veel tastbare verandering zien de boeren vaak niet. Gelukkig beschikten mijn twee Oegandese medeonderzoekers over ervaring met extension werk. Zij weten hoe je vertrouwen opbouwt en hoe je gesprekken voert die aansluiten bij de leefwereld van de boeren.
Uit de gesprekken kwamen telkens dezelfde kernproblemen naar voren. Eén van de grootste zorgen is het gebrek aan marktinzicht: veel boeren weten niet goed waar en wanneer ze hun producten het best kunnen verkopen, of welke prijzen op dat moment gangbaar zijn. Daarnaast beschikken ze vaak niet over opslagmogelijkheden, waardoor ze hun producten snel moeten verkopen en dus afhankelijk zijn van de voorwaarden die de koper oplegt. Tegelijkertijd kampen ze met hardnekkige ziektes en plagen die hun oogst bedreigen, waarvan ze niet altijd weten hoe ze daar het best mee omgaan.

Ook klimaatverandering is een terugkerend thema. Vooral de verstoorde regenpatronen maken het zaaien en oogsten bijzonder onvoorspelbaar. Naast deze grote uitdagingen stoten ze ook op praktische problemen. Zo zijn de gebruiksaanwijzingen van pesticiden en herbiciden vaak enkel beschikbaar in het Engels, of in een andere taal die de boeren niet begrijpen. Daardoor passen ze deze producten soms verkeerd toe – met alle gevolgen van dien. Sommige boeren kopen bovendien zaden van lage kwaliteit, wat leidt tot tegenvallende oogsten. We leren hen dat ze kunnen nagaan of de zaadpakketjes een barcode bevatten. Dat is een indicatie dat het product door de overheid is gecontroleerd en dus van degelijke kwaliteit is.
Wanneer we vroegen hoe landbouwers zelf omgaan met de uitdagingen, kregen we creatieve, maar soms ook verontrustende antwoorden. Eén boer maakt een eigen mengsel van herbiciden en dierengeneesmiddelen om teken bij zijn koeien te bestrijden. Hoewel dit getuigt van een zeker ‘innovatief’ denken, is het ook risicovol. Zonder duidelijke richtlijnen of begeleiding kunnen zulke experimenten gevaarlijk zijn, zowel voor de dieren, de bodem als de gezondheid van de boer zelf.
Op vergelijkbare wijze gebruiken landbouwers ook pesticiden en insecticiden eerder ‘op gevoel’ dan op basis van instructies, simpelweg omdat ze die niet kunnen lezen. Het foutief of overmatig gebruik van chemische middelen tast niet alleen de bodemkwaliteit aan, maar ook hun eigen gezondheid.
Digitale hulpmiddelen
Uiteraard polsten we ook naar het gebruik van digitale hulpmiddelen. In vrijwel elke groep blijken verschillende landbouwers een smartphone te hebben. Maar als we vragen welke apps ze gebruiken, noemt een jonge landbouwster als eerste TikTok. Apps om bijvoorbeeld het weer te voorspellen? Die kennen ze meestal niet. Als ze deze apps wel kennen, vinden ze deze vaak onbetrouwbaar en gebruiken ze ze niet. Het dataverbruik en de prijs van internet vormen drempels: veel boeren hebben beperkte toegang tot internet. Daarnaast kunnen ze hun smartphones vaak niet opladen tijdens het regenseizoen omdat de zonnepanelen niet genoeg energie produceren. In de meeste rurale dorpen is er nog geen stroomvoorziening. Stepwise, een app ontwikkeld door de Smart Agriculture groep van het International Institute of Tropical Agriculture, kent wel wat succes bij koffieboeren rond de hoofdstad Kampala. De app geeft stapsgewijs aanbevelingen om landbouwpraktijken te verbeteren. Elke ‘stap’ bouwt verder op de vorige. Op deze manier wordt de complexiteit van de praktijken langzaam opgebouwd. Uiteindelijk komen de landbouwers in een fase terecht waarbij de nieuwe praktijken een kleine financiële investering vragen. Die investering kunnen de landbouwers dan doen op basis van de extra winst gemaakt door de implementatie van eerdere stappen. Momenteel wordt de app uitgerold in Oeganda en Kenia.
Een digitale toekomst
Het potentieel van digitale systemen in de landbouw is dus reëel. Er bestaan vandaag al verschillende apps die boeren kunnen helpen om hun activiteiten efficiënter te beheren. Toch zijn er nog heel wat obstakels te overwinnen. Fysieke barrières zoals de kostprijs van mobiel internet, het bezit van een smartphone en beperkte toegang tot elektriciteit spelen een grote rol. Daarnaast zijn er ook psychologische drempels, zoals gebrek aan kennis of vertrouwen in digitale technologie. Willen we van digitale landbouw een echt succesverhaal maken, dan moeten we deze hindernissen actief aanpakken. De technologieën zijn aanwezig, maar ze bij de landbouwers krijgen blijft de grote uitdaging.
Terug in België dragen we de ervaringen als oogst mee naar huis, klaar om samen met onze Oegandese collega’s de digitale landbouw van morgen te laten kiemen.