‘De meeste bedreigde diersoorten zijn niet zo bijzonder’

De Britse bioloog Chris Thomas kijkt met een afwijkende blik naar onze impact op de biodiversiteit. Ja, er verdwijnen soorten. Maar er ontstaan ook nieuwe soorten, en lokaal neemt de biodiversiteit op verschillende plaatsen toe.

Weinig dieren ogen minder exotisch dan de grijsbruine huismus. Toch kwam die hier oorspronkelijk niet voor. Het vogeltje veroverde onze streken duizenden jaren geleden vanuit het Midden-Oosten. Mussen deden zich te goed aan het graan van onze voorouders en nestelden in de spleten van hun huizen, die doen denken aan de holtes in aarden wallen waar de soort van nature in broedt.

De vraag hoe we positieve verandering kunnen stimuleren, vind ik even zinvol als de vraag hoe we schadelijke verandering kunnen voorkomen

De mus is een uitgelezen voorbeeld van een soort die garen spint bij onze alomtegenwoordigheid. Zo zijn er wel meer, en dat zien we al te vaak over het hoofd, betoogt Chris Thomas in zijn nieuwe boek Erfgenamen van de aarde. ‘Het wordt tijd dat de natuur- en milieubeweging afstapt van het pessimistische wereldbeeld waarin enkel in termen van verlies wordt gedacht’, aldus de aan de University of York verbonden bioloog.

De mus belichaamt nog een paar andere punten die Thomas wil maken. Zo zijn we met de Italiaanse mus, een kruising van de huismus met de Spaanse mus, een nieuwe diersoort rijker. De mens drijft niet alleen soorten tot op en over de rand van het uitsterven, we werken ook het ontstaan van nieuwe soorten in de hand, volgens Thomas in die mate dat er geen zesde massa-extinctie zit aan te komen, maar een ‘zesde ontstaansgolf’.

Daarnaast illustreert de huismus hoe absurd het is om de natuur in een bepaalde toestand te willen houden, of te willen terugkeren naar hoe het vroeger was. Want wanneer moet dat dan zijn? De mus is hier al zo lang dat we ze als inheems zijn gaan beschouwen. Maar recentere nieuwkomers zijn niet altijd even welkom. We leven vandaag in een Nieuw-Pangea, betoogt Thomas. De continenten mogen dan niet meer aan elkaar vasthangen, de mens verbindt als een soort lijm voorheen geïsoleerde biologische werelden met elkaar en sleept – al dan niet opzettelijk – soorten van hot naar her. Thomas hekelt de ‘milieupolitie’, die het volstrekt normaal vindt om die uitheemse soorten te haten. ‘Ik pleit ervoor dat we exoten beoordelen op hun impact en niet hun afkomst’, licht Thomas toe via Skype. ‘De meeste nieuwkomers verdrijven inheemse soorten niet. Op veel plaatsen komen nu meer soorten voor dan voorheen.’

Winnaars en verliezers

Er mogen dan wel wetenschappers zijn die het minimaliseren van de negatieve impact van exoten op dezelfde lijn plaatsen als het ontkennen van de klimaatverandering of de evolutietheorie, het pleidooi van Thomas is soms minder radicaal dan het lijkt. Zo erkent de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) wel degelijk dat slechts 5 à 20 procent van de exoten voor problemen zorgt. Er bestaan best pragmatische ecologen die niet elke inwijkeling willen uitroeien.

Thomas ontkent ook niet dat de ‘uitstervingscrisis’ reëel is, en dat het aantal soorten wereldwijd aan ongewoon snel tempo afneemt. Maar om wat we zien gebeuren een zesde massa-extinctie te noemen, is het nog te vroeg. ‘Aan het huidige tempo gaat het nog vijf- tot tienduizend jaar duren voor we echt van een massa-extinctie kunnen spreken. Wellicht zijn de soorten die er het slechtst voorstonden nu al verdwenen. Het is dus niet zeker dat de snelheid waarmee soorten verdwijnen zal blijven toenemen. We moeten er in elk geval alles aan doen om te vermijden dat het zover komt. Omdat we daar nog veel tijd voor hebben, denk ik niet dat het zo ver zal komen.’

Met de Italiaanse mus zijn we een soort rijker.

Op het eerste gezicht doet Erfgenamen van de aarde wat denken aan Plastic panda’s van de Nederlandse filosoof Bas Haring, waarin die betoogt dat we het best met wat minder soorten kunnen stellen. Anders dan Haring wil Thomas wel zoveel mogelijk soorten aan boord houden. ‘We weten niet wat we in de toekomst nodig zullen hebben en welke soorten belangrijk zullen zijn. Daarom is het goed om op lange termijn de nodige veerkracht te behouden.’

Thomas stelt expliciet dat zijn boek niet mag worden gebruikt om soorten of natuurgebieden niet langer te beschermen. Wat moet er in de praktijk dan wél veranderen? ‘Het is mij in eerste instantie om een verandering in het denken te doen’, verduidelijkt hij. ‘Ik zou de weerstand tegen verandering graag zien afnemen, want die is niet noodzakelijk slecht. Om te beginnen moeten we leren dat geen verandering simpelweg geen optie is. Daarnaast is de vraag hoe we positieve verandering kunnen stimuleren voor mij even zinvol als de vraag hoe we schadelijke verandering kunnen voorkomen. Terwijl de klemtoon nu bijna exclusief op dat laatste ligt. Er zijn winnaars en verliezers. Het zijn de winnaars die aan de basis liggen van het leven vandaag, en ook de toekomst van het leven zal draaien om de winnaars. Daarom vind ik het zinvol om te kijken hoe we van verliezers winnaars kunnen maken.’

Genetische manipulatie

Daarvoor schuwt Thomas de radicale middelen niet. ‘Is er bijvoorbeeld een andere plek op de wereld waar een soort meer kansen heeft om te overleven? Of kunnen we de oorzaak van haar achteruitgang wegnemen, misschien met genetische manipulatie? Zouden we bijvoorbeeld de Hawaïaanse suikervogels niet kunnen uitrusten met resistentiegenen tegen de vogelmalaria waaraan ze nu bezwijken?’

We hoeven de verliezers dus niet zomaar op te geven. Maar Thomas vindt wel dat we goede redenen nodig hebben om tot het einde der tijden aan symptoombestrijding te doen wanneer een soort niet opgewassen blijkt tegen de nieuwe omstandigheden in het ‘antropoceenpark’ waarin we leven.

Neem nu de nog resterende Nieuw-Zeelandse loopvogels zoals de kiwi’s, die worden gedecimeerd door voorheen afwezige ratten, possums en hermelijnen. Die worden op hun beurt bestreden met vallen en uit helikopters gestrooid gif. Een operatie die volgens Thomas gedoemd is te mislukken. ‘Als we het wetenschappelijk en vanuit culturele interesse wenselijk vinden om die loopvogels te behouden, dan is dat prima. Maar dat is dan zoals een schilderij bewaren in een museum: je weet dat het er over tienduizend jaar niet meer zal zijn. Als die loopvogels uitsterven, zal dat de loop van de evolutie niet veranderen. En als het ons te doen is om de ecologische functies die ze vervullen, dan zijn er andere, vliegende soorten voorhanden die die taken kunnen overnemen. Mijn punt is dat we onze prioriteiten goed op orde moeten hebben.’

Net als Haring doet Thomas nadenken over de vraag waarom we waarde hechten aan het behoud van bepaalde soorten en biodiversiteit. Stel: de tijger of de Afrikaanse olifant sterft uit, maar er komt met de Italiaanse mus wel een soort bij. Niet bepaald hetzelfde, toch? ‘Daar heb je een punt’, zegt Thomas. ‘Het lijkt alsof nieuwe soorten minder bijzonder en belangrijk zijn. Op het moment dat ze ontstaat, is geen enkele nieuwe soort bijzonder afwijkend. Wat we nu in beweging zetten, zal pas na een lange evolutie tot volle wasdom komen.’

‘Ik ben er niet van overtuigd dat er zo’n groot verschil is tussen wat verschijnt en wat verdwijnt. Genetische uniciteit is voor mij een belangrijk criterium om te bepalen waarvoor we moeite moeten doen. Neem de Nieuw-Zeelandse brughagedissen: hopeloze gevallen, maar erg bijzonder. En ook olifanten of neushoorns willen we niet verliezen. Maar als je bijvoorbeeld naar de lijst bedreigde vogelsoorten kijkt, zijn die vaak nauw verwant met niet-bedreigde soorten die elders leven. De meeste bedreigde soorten zijn niet zo bijzonder.’

Afwijkende visie

Of het optimisme van Thomas terecht is, zal moeten blijken. Zullen er echt evenveel winnaars als verliezers zijn? En het mag dan wel zo zijn dat het leven zich na eerdere massa-extincties prima heeft hersteld, de vraag is of de miljoenen jaren waarin dat gebeurt vanuit menselijk oogpunt relevant zijn.

Met de stelling dat er in veel gebieden meer soorten bijkomen dan er uitsterven, zijn niet alle biologen het eens. Een soort heeft zich officieel ergens gevestigd wanneer ze zich voortplant. Maar daarom komt ze nog niet in voldoende grote aantallen voor om gezonde populaties te vormen of een waardevolle bijdrage te leveren aan een ecosysteem. Kraaien we dan niet te vroeg victorie? ‘Ik vind die kritiek niet zo overtuigend’, zegt Thomas. ‘Natuurbeschermers klagen voortdurend over die nieuwkomers. Kennelijk zijn ze wel talrijk genoeg om problemen te veroorzaken, maar niet talrijk genoeg om nuttig te zijn.’

Als het nog wat vroeg is om over een massa-extinctie te spreken, geldt dat dan niet ook voor de ‘ontstaansgolf’ waarover Thomas het heeft? ‘In beide gevallen is het nog te vroeg voor conclusies. Maar ik vind de vraag of de mens een versnelling van de soortvorming aandrijft wetenschappelijk wel interessant. En als ik naar de bewijzen kijk, lijkt het mij waarschijnlijker dat we een ontstaansgolf zullen veroorzaken dan een massa-extinctie. De meeste van mijn collega’s zijn het daar niet mee eens, en dat is prima. De wetenschap is gebaat bij mensen met afwijkende visies.’