Heeft Vlaanderen te veel vee?

We halen de klimaatdoelstellingen van Parijs enkel als we de veestapel afbouwen. Dat schrijft Bond Beter Leefmilieu in De Standaard. Vrijwel nergens zitten zoveel varkens, koeien en kippen op zo’n beperkte oppervlakte als in Vlaanderen en Nederland.

Zo’n 6 miljoen varkens, 1,3 miljoen runderen en 30 miljoen kippen telt Vlaanderen. Nederland huisvest maar liefst 12,2 miljoen varkens, 4 miljoen runderen en 103 miljoen kippen. Slechts in een handvol andere gebieden in Europa, waaronder de Franse regio Bretagne en Denemarken, zitten zoveel dieren samen. Die beesten produceren een hoop mest en dat heeft een impact op het milieu.

Stikstof en fosfaat uit mest komen in het water terecht, en veroorzaken er algenbloei en zuurstoftekort, met negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit en voor de dieren en planten in beken en rivieren. Daarnaast ontsnapt uit mest ammoniak. Die slaat neer in natuurgebieden en tast er de biodiversiteit aan, doordat planten die floreren bij veel stikstof, zoals brandnetels, de bovenhand krijgen. Beide problemen vallen onder de noemer ‘vermesting’.

De landbouw is niet de enige oorzaak van de vermesting van water en bodem. Ook afvalwater van huishoudens en de industrie, en uitstoot door verkeer en industrie hebben een vermestend effect. Maar het aandeel van de landbouwsector is groot. Uit gegevens van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) blijkt dat de landbouw ongeveer de helft van de totale hoeveelheid vermestende stoffen produceert. De sector is verantwoordelijk voor meer dan 90 procent van de ammoniakuitstoot, en voor respectievelijk 61 en 44 procent van de stikstof- en fosfaatverontreiniging van beken en rivieren. Volgens het Milieurapport Vlaanderen van de VMM is de omvang van de veestapel bepalend voor de omvang van het mestprobleem en de daarmee verbonden milieuproblemen.

Milieuverenigingen versus Boerenbond

Bond Beter Leefmilieu en Natuurpunt vragen al langer een afbouw van de veestapel. In 2015 noemden de milieubewegingen dat de enige maatregel die het klimaatprobleem echt aan de bron aanpakt (Eos 2015, nummer 4). Boerenbond ziet dat anders. ‘We moeten ons niet fixeren op het aantal dieren maar op de manier waarop aan veeteelt wordt gedaan’, zegt woordvoerder Anne-Marie Vangeenberghe. ‘De Vlaamse veehouderij is er door allerlei maatregelen in geslaagd per kilogram vlees, per liter melk en per ei steeds minder druk op het milieu te zetten. En aangezien daarin nog steeds vooruitgang wordt geboekt, is het fout grenzen te stellen aan de veehouderij. Afbouw van de veestapel is niet de enige manier om de impact op het milieu te verkleinen.’

Er is al een lange weg afgelegd. Er kwamen opeenvolgende Mestactieplannen en strengere bemestingsnormen, die bepalen hoeveel er waar en wanneer mag worden bemest. Massale dumping van mest op akkers behoort tot het verleden. Veevoer met een betere samenstelling zorgt ervoor dat er minder stikstof en fosfor in de mest zit. Mest moet ‘emissiearm’ op het land worden gebracht, door hem in de bodem te injecteren of meteen in te werken, zodat er minder stikstof ontsnapt via de lucht.

Door overbemesting en gebrekkige afvalwaterzuivering in het verleden zitten landbouwgronden en bodems van waterlopen vol fosfaat

Luchtwassers die ammoniak uit de lucht filteren en speciale mestopslagkelders waaruit minder ammoniak ontsnapt, kunnen de uitstoot van varkens- en kippenstallen met 50 tot 90 procent doen dalen – bij koeienstallen, die vaak halfopen zijn, ligt dat moeilijker. Zogenoemde ‘vanggewassen’ zoals gele mosterd worden na de oogst ingezaaid om het verlies aan wat nog aan stikstof en fosfor in de bodem zit te beperken. Mestoverschotten worden verwerkt, wat vaak neerkomt op ontwatering. Dat maakt het makkelijker om de mest te transporteren en te exporteren, zodat hij niet op Vlaamse landbouwgrond terechtkomt.

Er is wel degelijk beterschap merkbaar, maar de problemen blijven groot. De uitstoot van ammoniak door de landbouw is sinds 1990 met meer dan de helft gedaald. Tegelijk slaan nog op meer dan negentig procent van de natuurgebieden te veel vermestende stoffen neer. Sinds 2008 is er bovendien geen verdere afname meer merkbaar, omdat de lichte stijging van de veestapel de winst door technische ingrepen compenseert, aldus het Milieurapport Vlaanderen.

En hoewel de waterkwaliteit in landbouwgebied de voorbije jaren is verbeterd, voldoet die nog steeds niet aan de Europese normen. Op 21 procent van de meetplaatsen overschrijdt het nitraatgehalte de norm van 50 milligram per liter, terwijl Europa eist dat in 2018 maximaal 5 procent van de meetplaatsen rood kleurt. Het aantal overschrijdingen van de fosfaatnorm is de voorbije jaren amper gewijzigd.

Op 67 procent van de plaatsen zit meer fosfaat in het water dan de toegestane 0,1 milligram per liter. In gebieden zoals het Leie- en IJzerbekken, waar op 89 en 97 procent van de meetpunten te veel fosfaat in het water zit, oogt de toestand weinig hoopgevend. Bovendien is de verontreiniging van waterlopen in landbouwgebied ook bepalend voor de waterkwaliteit elders. Geen enkele Vlaamse waterloop verkeert volgens de Europese regels in een ‘goede ecologische toestand’.

Van gesloten kringloop naar internationale veeproductie

Stefaan De Neve, verbonden aan de vakgroep Bodembeheer van de Universiteit Gent, is sceptisch. ‘Als je extrapoleert, is het duidelijk dat we er zo niet zullen geraken. En het laaghangende fruit is vrijwel allemaal geplukt. Er valt wel nog wat te winnen door meer aandacht te besteden aan een goede bodemkwaliteit en -structuur, waardoor minder stikstof wegspoelt.’

Vooral het fosfaatprobleem is volgens De Neve immens. ‘Door te hoge bemesting en gebrekkige afvalwaterzuivering in het verleden zitten niet alleen landbouwgronden maar ook de bodems van waterlopen vol fosfaat. Zelfs als we vandaag zouden stoppen met bemesten, zou je dat over tien jaar niet eens merken. Als Europa door die te hoge fosfaatgehaltes de bemestingsnormen nog verder aanscherpt, is dat een bedreiging voor het voortbestaan van de intensieve landbouw in Vlaanderen.’

Vlaanderen produceert veel meer melk, gevogelte en rund- en varkensvlees dan nodig is voor de eigen markt

Bij de VMM mag niemand zich uitspreken over de kwestie. Henk Maeckelberghe, voormalig hoofd van de VMM-dienst Sturing en Rapportering, die toeziet op de waterkwaliteit, gelooft niet dat we de problemen opgelost krijgen zonder aan de veestapel te raken. ‘Politici willen dat de landbouw zich verder ontwikkelt én willen tegelijk de milieuvervuiling terugdringen. Maar dat is een contradictio in terminis. Het gaat te traag. De hoeveelheid vermestende stoffen is simpelweg te groot.’

Aan de basis van het probleem ligt de internationale handel in veevoer, die vanaf de jaren 1960 sterk toenam. Geïmporteerd voer maakt het mogelijk veel dieren te houden op een kleine oppervlakte. Op de kaart van Europa bevindt de intensieve veehouderij zich niet toevallig in de buurt van grote havens.

Voordien teelde de boer doorgaans zelf het voer voor zijn dieren en hun mest kwam terug op het land terecht: een min of meer gesloten kringloop. Die kringlopen zijn sinds de opkomst van de intensieve veehouderij verbroken. Vlaanderen importeert jaarlijks zo’n 600.000 ton soja voor verwerking in veevoer. Een groot deel van de stikstof en fosfor uit dat geïmporteerde veevoer belandt in de mest. De veestapel produceert jaarlijks zo’n 160 miljoen kilogram stikstof en 60 miljoen kilogram fosfaat en dat is meer dan Vlaanderen kan slikken.

Kunnen we dat probleem met technologie oplossen? ‘Ik durf daar mijn hand niet voor in het vuur te steken’, zegt landbouweconoom Joris Relaes, voormalig kabinetschef Landbouw onder minister Kris Peeters en vandaag administrateur-generaal van het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO). ‘Maar we moeten het wel proberen. Net zoals de industrie probeert om haar impact op het milieu te verkleinen zonder daarom fabrieken te sluiten.’

Te duur voor de boer?

Een bijkomende vraag is of het allemaal werkbaar blijft voor de boer. Technologieën zoals mestverwerking en luchtwassers hebben één groot nadeel: ze zijn duur. Die extra kosten zijn voor boeren, die nu soms al met verlies werken, moeilijk door te rekenen aan de consument. ‘Een karbonaadje van een varken waarvan de mest is verwerkt, gaat niet beter smaken’, zegt Hans van Grinsven, programmaleider Landbouw, Milieu en Duurzaamheid van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in Nederland, dat met dezelfde problemen kampt. ‘Dierenwelzijn en het klimaat doen de consument de portemonnee opentrekken, maar voor mestverwerking loopt die niet warm.’

Geen enkele waterloop verkeert in een goede ecologische toestand

Tegelijk wordt de wetgeving complexer. ‘Als de regels bijna niet meer uitvoerbaar zijn, is dat vragen om problemen. Voor landbouwers bij wie het water aan de lippen staat, kan de verleiding groot zijn om een loopje met de regels te nemen’, zegt Van Grinsven. De Vlaamse overheid legde in 2012 bijna 4.000 boetes op wegens overtredingen van de mestregelgeving, samen goed voor 4,3 miljoen euro.

De Vlaamse veehouderij is sterk op export gericht. Ze produceert 1,4 keer meer rundvlees en melk, 1,5 keer meer gevogelte en 2,4 keer meer varkensvlees dan nodig is voor de eigen markt. Boeren elders in de wereld hebben minder last van strenge milieunormen. ‘Het is een uitdaging voor onze boeren om ondanks de extra kosten een product aan te bieden dat de concurrentie op de wereldmarkt kan aangaan’, zegt Relaes. ‘Voorlopig slagen ze daarin.’

Voor Vera Dua, voormalig Vlaams minister van Landbouw en vandaag voorzitter van de Bond Beter Leefmilieu, ligt de toekomst van de Vlaamse boer niet op de wereldmarkt. ‘We moeten tonen dat er alternatieven zijn. Steeds meer mensen in de stad zijn bereid meer te betalen voor goede producten. Steeds meer landbouwers verbreden hun activiteiten en zetten in op rechtstreekse verkoop, hoevetoerisme en natuurbeheer. Maar onze boeren produceren nu nog te veel met hun rug naar de stad.’ Dua is voorstander van een begeleide afbouw van de veestapel, bijvoorbeeld zoals dat tussen 2001 en 2004 gebeurde door vergunningen van landbouwers op te kopen, zodat de veestapel beter is afgestemd op de beschikbare grond.

Volgens Van Grinsven is de hamvraag waar we op langere termijn met de veehouderij in Europa naartoe willen. ‘Hoe kunnen we stikstof- en fosfaatkringlopen sluiten? Wat is de beste plaats om aan veehouderij te doen? Dat zijn vragen waarover we op Europees niveau moeten nadenken, terwijl nu vooral nationale en kortetermijnbelangen primeren. Onze boeren weten zich voorlopig aardig staande te houden, maar dat zal steeds moeilijker worden.’

Dit artikel is een update van een artikel dat verscheen in Eos, nummer 4, 2015.