Succesvolle sukkelaar

De houtduif is overal: in de stad, op het platteland en in het bos. Het is een vogel die je honderden keren ziet, maar nooit echt opmerkt.

Waarom zou je ook? Als het over intelligentie of elegantie gaat, hebben houtduiven weinig te bieden. Ze zijn er. Dat is het ongeveer. Ze landen niet, ze vallen in struiken en zwemmen er terug uit. Ze kijken je aan met glazige ogen alsof ze geen idee hebben waar ze zijn. Ze gooien vier takjes op een onmogelijke plek en kakken het ineen tot een nest. Als hun eerste ei eruit valt, dan voegen ze een takje toe en beginnen opnieuw. 

Houtduiven zijn het ultieme bewijs dat zelfs de natuur haar versie van 'goed genoeg' heeft. Maar mispak je niet aan deze simpele duif. De houtduif klimt jaar na jaar hoger in de top tien van meest getelde vogels, en hij verovert na het platteland nu ook de stad, terwijl zijn elegantere neef, de Turkse Tortel, achteruit boert. ‘De houtduif is zeer succesvol en dat is zijn eigen verdienste’, zegt bioloog Frank Huysentruyt die als wetenschapper aan het Instituut Natuur-en Bosonderzoek (INBO) lange tijd onderzoek heeft gedaan naar de houtduif. Onderzoek naar zijn rol als overlastvogel, geeft Huysentruyt eerlijk toe. ‘Neen, het is ook niet mijn favoriete vogel, maar zelfs de houtduif heeft een paar eigenaardigheden die hem het bekijken waard maken. Je komt ze bovendien overal tegen, waardoor ze een grijze dag wat kleur kunnen geven.’

Het eerste misverstand dat Huysentruyt wil weerleggen: de houtduif is niet dom, hij is anders intelligent. ‘Dat we deze vogel dom noemen, komt door onze menselijke interpretatie van intelligentie. Een vogel die doelgericht eikels verzamelt, ergens verstopt en in de winter terug boven scharrelt, vinden we slim. Een houtduif doet maar wat en is dus dom. Toch weet de houtduif zich goed te redden en zelfs te floreren. Hij moet dus wel een talent hebben. Houtduiven passen zich bijvoorbeeld heel makkelijk aan allerlei situaties aan. Die eigenschap komt van pas in een wereld waarin hun voedselbron, de landbouw, om de tien jaar grote omwentelingen doormaakt, en hun nestgelegenheden, struiken en bomen, plaats ruimen voor gebouwen. Houtduiven eten wat ze tegenkomen en broeden op de gekste plaatsen.’

Hun koppig opportunisme is bewonderenswaardig. Huysentruyt herinnert zich nog een straffe anekdote die dat illustreert: ‘Er werd een stadsplein heraangelegd. In het midden van dat plein stond een grote boom. Om die te beschermen, werd hij voor aanvang van de werken uitgegraven en op een tijdelijke locatie geplant. Er zat een houtduivennest in die boom. Toen de boom een jaar later teruggeplaatst werd, zat het nest er nog altijd in. Het triestige knutselwerk van takken en stront had twee transporten overleefd. Een week nadat de boom teruggeplaatst is, heeft een houtduif een ei in dat nest gelegd.’

Dat domme houtduiven onmogelijke plaatsen verkiezen om hun nest te bouwen, is ook weer een interpretatiefout van ons. Huysentruyt: ‘Houtduiven die in verstedelijkt gebied broeden, doen dat graag heel dicht bij ons drukke gedoe. Uit een Nederlands onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat houtduiven straatlantaarns of een plek nabij een glasbol verkiezen, niet ondanks maar net omdat daar veel lawaai en menselijke verstoring is. Een sperwer durft daar niet te komen, dus die onmogelijke plekken zijn vaak ook de veiligste.’

De baltsvluchten die aan het ongemakkelijke nestelen voorafgaan zijn dan weer wel het bewonderen waard. Het mannetje vliegt eerst steil omhoog, klappert met zijn vleugels en glijdt daarna in een sierlijke zweefvlucht naar beneden. Tijdens die vlucht maken zijn vleugels een knappend geluid, alsof hij applaudisseert voor zijn eigen show.  Het lijkt alsof zijn vleugels tegen elkaar slaan, maar eigenlijk zijn het de slagpennen die klappen net zoals wij met onze vingers knippen. Het is een indrukwekkend schouwspel. Als het geen houtduif was, dan zou David Attenborough er gegarandeerd driekwart van een aflevering van Planet Earth aan wijden. De baltsvluchten beginnen al vroeg in februari. De houtduiven maken elk jaar drie of vier nesten met daarin twee eieren, en ze hopen dat er elk jaar minstens twee jonge duiven uitvliegen. 'Nogmaals, je kan dat domme verspilling noemen, maar het is gewoon een strategie die blijkbaar werkt.’

Frank Huysentruyt had ooit Spaanse ornithologen op bezoek die dolenthousiast waren over de houtduif. ‘In Spanje is de houtduif eerder een zeldzaamheid die vooral in de winter opduikt. De onderzoekers trokken twee dagen met mij de Vlaamse velden in om houtduiven te bestuderen. Ze waren laaiend enthousiast. De winter erop keerden ze zelfs terug, boekten een hotel en trokken er elke dag op uit om houtduiven te fotograferen. Hun enthousiasme is ergens wel begrijpelijk. Elk najaar staan ze tussen andere vogelaars in de Spaanse Pyreneeën vol ongeduld naar de hemel te staren. Soms zien ze dagenlang niets, en dan vliegen er ineens honderdduizenden houtduiven boven hun hoofd. Soms passeren er wel een miljoen houtduiven per dag over één trektelpost.

De meeste houtduiven uit onze streken overwinteren thuis. ‘De houtduiven die hun zomers in Scandinavië en Rusland doorbrengen, springen in de winter haasje over met onze houtduiven, en overwinteren in Spanje. In de herfst maken die houtduiven soms in grote aantallen een tussenlanding bij ons. Af en toe vliegt er dan een houtduif van hier impulsief met hen mee.’ Ook dat is eigenlijk een slimme strategie. ‘Als de winter hier extreem hard is waardoor veel thuisblijvers sterven, dan is er nog altijd een trekkende populatie die hen in de lente terug kan aanvullen.’

De volgende keer dat je een houtduif ziet, kijk eens wat langer. En als je net een baltsvlucht kan bewonderen, applaudisseer dan eens mee.