Minder piekeren en betere keuzes door breinstimulatie

Het prikkelen van de prefrontale cortex leidt tot minder piekergedachten en minder spijt over gemaakte keuzes, blijkt uit recent onderzoek aan de Universiteit Gent.

Piekeraars zijn meer vatbaar voor gevoelens van spijt, vertellen neurowetenschappers Marie-Anne Vanderhasselt en Jens Allaert (UGent). Vooral mensen die kritisch naar zichzelf kijken, lopen het risico om in een negatieve spiraal terecht te komen. Maar er is goed nieuws, want hun recente onderzoek toont aan dat piekergedachten en spijtgevoelens kunnen verminderen door een specifiek hersengebied te stimuleren.

‘Piekeren is niet onschuldig. Het zorgt voor een vicieuze cirkel die kan leiden tot een depressie of angststoornis,’ zegt Vanderhasselt. ‘Psychosociale stress doet hier nog een schepje bovenop. Het gaat hierbij om een combinatie van psychische klachten door bijvoorbeeld ziekte, een overlijden of een hoge werkdruk, en strubbelingen in de relatie met anderen. We weten dat het een trigger is voor piekeren en gevoelens van spijt. Het is dus beter om de piekergedachten te doorbreken en neurostimulatie kan hierbij helpen.’

Door een hersengebied te stimuleren gaan we minder piekeren? Hoe gaat dit in zijn werk?

Allaert: ‘Bij stress en angst is ons gedrag minder logisch en doelgericht. Ons limbisch systeem of de amygdala, de plek in de hersenen waar onze emoties verwerkt worden, neemt het over. De prefrontale cortex of het voorste gebied in de hersenen zorgt ervoor dat onze emoties weer in balans komen. Het is ons controlesysteem.’

‘Piekeraars hebben meer moeite om negatieve gedachten en gevoelens los te laten omdat de communicatie tussen de prefrontale cortex en de amygdala minder goed verloopt. Het limbisch systeem overheerst de prefrontale cortex.’

‘In ons onderzoek versterkten we de activatie van de prefrontale cortex. De deelnemers bij wie we dit deden, gaven aan minder gevoelens van spijt te ervaren. We zagen dit ook aan hun fysiologische reacties: ze zweetten minder en hun hartslag was lager.’

Hoe versterkten jullie de prefrontale cortex precies?

Allaert: ‘Aan ons onderzoek namen tachtig vrouwen deel. Zij kregen twee elektrodes op hun hoofd waartussen een zwakke stroom liep. We noemen dit transcraniële directe stroom stimulatie of tDCS. Hiermee versterkten we de activiteit in de prefrontale cortex.’

‘De deelnemers voerden ondertussen een taak uit waarbij ze herhaaldelijk keuzes moesten maken en ze een geldbonus konden opstrijken. Bij elke keuze zagen ze wat de uitkomst geweest zou zijn mochten ze iets anders gekozen hebben. Wij onderzochten hoe ze hierop reageerden en vergeleken dit met de placebogroep.’

Is het effect zichtbaar bij iedereen?

Allaert: ‘Sowieso heeft neurale stimulatie van de prefrontale cortex een effect. Het verbetert je cognitieve functies en die heb je voor heel wat dagelijkse beslissingen broodnodig.’

‘Uit ons onderzoek blijkt dat piekeraars door de stimulans minder piekeren en spijt voelen. Bij niet-piekeraars zorgt het ervoor dat zij meer nadenken over hun keuzes. Niet in de zin van piekeren, maar puur rationeel. We gaan er dan ook vanuit dat deze methode geen invloed heeft op het limbische systeem van niet-piekeraars.’

Zetten we dan best allemaal geregeld elektrodes op ons hoofd?

Vanderhasselt: ‘Zo’n tDCS-toestel voor thuisgebruik bestaat al, maar de methode is nieuw dus verder onderzoek is nodig. Momenteel gebruiken we tDCS om te bekijken welke neurale netwerken elkaar beïnvloeden en wat het effect is bij psychiatrische patiënten.’

‘Zijn er ongewenste effecten als je het te vaak gebruikt? En wat als iemand sowieso al een hoge mentale controle heeft, zoals bij bijvoorbeeld anorexia-patiënten het geval is? Dan gebruik je het wellicht beter niet. Het zijn allemaal zaken waarop we nu geen zicht hebben.’

‘Wat we wel kunnen zeggen, is dat deze techniek een heel zacht effect heeft. Na één sessie heeft iemand wellicht zelfs amper in de gaten dat hij zich anders gedroeg. Bij meerdere sessies zou hij wel geleidelijk resultaten zien. Neurale stimulatie kan daarom een prima aanvulling zijn op bijvoorbeeld therapie of mindfulness.’