Waarom geloven mensen in complottheorieën?

Over de herkomst van het coronavirus worden veel complottheorieën verspreid. Hoe komt dat?  "Een complottheorie ontstaat uit onzekerheid, bijvoorbeeld omdat bepaalde vragen onbeantwoord blijven." 

Niet Al Qaida, maar de Amerikaanse overheid zit achter de aanslagen van 9/11. En de CIA, en niet Volkert van der Graaf, heeft Pim Fortuyn vermoord. Heel wat mensen geloven in complotten zonder basis: een groep mensen smeedt in het geheim snode plannen. De meest voorkomende complottheorieën gaan over de overheid, geheime diensten, multinationals, de farmaceutische industrie of de media.  Maar ook op kleinere schaal ontkom je niet aan complotdenkers. Verdenk je je managers ervan alleen hun eigen zakken te willen vullen? Dan geloof je er zelf ook al in eentje.

Eigenlijk kan iedereen in een complottheorie geloven. Toch loopt de ene persoon meer kans dan de andere. Persoonlijkheid, politieke visie en opleidingsniveau spelen een rol. Scoor je laag op de persoonlijkheidstrek ‘vriendelijkheid’ (agreeableness), dan ga je vaker op zoek naar conflict en ben je geneigd in te gaan tegen de massa. Dat verhoogt het risico dat je in een complottheorie gaat geloven. Ook laagopgeleiden en politieke extremisten geloven vaker in complottheorieën. 

Een bekende complottheorie gaat over de Amerikaanse ex-president John F. Kennedy. In 1963 kwam hij door twee kogels om het leven. Hoewel de moordenaar werd gevonden, bleven er geruchten bestaan over een tweede schutter. Complotdenkers speculeren dat de maffia of inlichtingendiensten als de CIA achter de moord zitten. 

Een theorie die langer bestaat, krijgt vanzelf meer aanhangers, gewoon omdat mensen erover praten

Op het moment dat je precies weet – of precies denkt te weten – hoe de vork aan de steel zit, is de kans kleiner dat je in een complottheorie gaat geloven. Een complottheorie ontstaat uit onzekerheid, bijvoorbeeld omdat bepaalde vragen onbeantwoord blijven. Zo werd de moordenaar van Kennedy vrij kort na de gebeurtenis gedood. Zijn motief blijft dus onbekend. Die onzekerheid gaat vaak samen met een gevoel van bedreiging dat eveneens het complotdenken kan uitlokken. Waarom werd Kennedy vermoord? Is het een aanslag op heel Amerika? 

Samenzweringstheorieën beantwoorden die vragen. Het complot geeft een verklaring voor de gebeurtenis en wijst een duidelijke schuldige aan. Zie het als een soort verdedigingsmechanisme. Nu je weet wie er achter de aanslag zit, kan je ervoor zorgen dat ze jou niet te grazen nemen. 

Het zit bovendien in onze natuur om achterdochtig te zijn. Vanuit evolutionair perspectief is het nuttig geweest om onbekende groepen te wantrouwen. In de tijd van jagers en verzamelaars bestond het gevaar dat een ander volk jouw stam wilde uitmoorden. In de huidige samenleving bestaan zulke bedreigingen nauwelijks meer en heeft geloven in een complottheorie zijn functie verloren. 

Toch, eigenaardig genoeg, gaan steeds meer mensen geloven in complottheorieën rondom de moord op Kennedy. Zo’n drie jaar na de aanslag was de helft van de Amerikanen om. Inmiddels staat de teller op tachtig procent! Een theorie die langer bestaat, krijgt vanzelf meer aanhangers, gewoon omdat mensen erover praten. Dat heet ook wel culturele overdracht. Het ‘rondslingeren’ van een bepaald idee kan ervoor zorgen dat velen dat idee als waarheid gaan zien. 

Dan is er nog de confirmation bias: zodra je in een complottheorie gelooft, ga je selectief om met het bewijs dat die theorie al dan niet ondersteunt. Je ziet alleen de bewijzen die het complot bevestigen en wuift experts weg die het tegendeel prediken.

Complotdenkers komen overal voor. Het zit in onze natuur om te wantrouwen. Sommige theorieën (die over je kwaadaardige managers) zouden wel eens waar kunnen zijn. Maar dat buitenaardse wezens de wereld zouden besturen, klinkt toch te bizar voor woorden?

Jan–Willem van Prooijen is als associate professor in de sociale en organisatiepsychologie verbonden aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Hij doet onderzoek naar onrecht, complottheorieën en ideologieën. Wetenschapsjournalist Anouk Bercht legde hem deze vraag voor en tekende zijn antwoord op.