Om persoonlijkheidsstoornissen te begrijpen, moeten we verder kijken dan symptomen en gedrag.
‘Mijn vervelende ex is een narcist’ of ‘Mijn woeste tiener wordt vast een borderliner’ … als je internet en sociale media gelooft, zit de wereld vol met mensen die een persoonlijkheidsstoornis hebben. We hebben als mensen nu eenmaal nood aan een verklaring voor gedrag dat we niet begrijpen. En als dat gedrag dan perfect lijkt te passen in de lijstjes met symptomen die Google of ChatGPT genereren, is het niet zo verwonderlijk dat we snel een label plakken. Maar dat is dikwijls niet terecht: persoonlijkheidsstoornissen zijn veel meer dan een opsomming van symptomen.
De symptomenlijstjes die we online terugvinden komen vaak uit de DSM. Die Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM dus) wordt gepubliceerd door de American Psychiatric Association, als een gestandaardiseerd classificatiesysteem voor psychische stoornissen. Oorspronkelijk was ze bedoeld als werkinstrument voor wetenschappelijk onderzoek, maar ze groeide uit tot een wereldwijd erkende handleiding voor classificatie en diagnose.
Dit maakt van de DSM geen ‘psychiatrische bijbel’. Het boek claimt trouwens ook nergens dat de diagnoses wetenschappelijk volledig of absoluut waar zijn. Het zijn geen objectieve metingen van ziektes, maar het resultaat van het denkwerk van experten die om de zoveel jaar proberen tot een consensus te komen over welke symptomen samen een bepaalde stoornis vormen. Zo’n diagnose is dus veranderlijk, je kunt haar eigenlijk zien als een naam die op een bepaald moment wordt gegeven aan een verzameling symptomen.
Een voordeel van de DSM is dat ze een gemeenschappelijke taal biedt aan onderzoekers en hulpverleners. Omdat de classificaties gebaseerd zijn op observeerbaar gedrag (en hoe vaak dat gedrag zich voordoet) kan ze ook gebruikt worden door hulpverleners die niet zo diepgaand getraind zijn in de diagnose van bijvoorbeeld persoonlijkheidsstoornissen. Maar er blijkt wel wat overlap te zijn tussen de symptomen van verschillende persoonlijkheidsstoornissen. Bovendien zijn er heel wat mensen die binnen geen enkele duidelijk afgebakende diagnose passen en toch aanzienlijke problemen hebben. Hoe komt dat?
Hetzelfde gedrag, maar een ander motief
Robert en Suzanne hadden elk een weekendje weg gepland met hun respectievelijke partner, maar die heeft last-minute afgezegd. Robert krijgt een woedeaanval en scheldt zijn vriendin uit, Suzanne roept en tiert en gooit een paar glazen kapot.
Hun reactie op de boodschap van hun partner is heel gelijkaardig. Maar wat gebeurt er onderhuids?
Bij Robert raakt het afzeggen aan zijn gevoel van eigenwaarde. Hij ervaart het als een afwijzing en voelt zich gekrenkt, misschien zelfs beschaamd. Zijn woede is een manier om die kwetsbaarheid af te weren. Suzanne daarentegen ervaart een enorme paniek: ze voelt zich in de steek gelaten en denkt dat haar partner niet meer van haar houdt. Haar woede komt voort uit verlatingsangst.
Zelfde gedrag, radicaal andere innerlijke beleving. Om te weten te komen of Robert en Suzanne een persoonlijkheidsstoornis hebben, en welke dat zou kunnen zijn, zijn de lijstjes met observeerbare criteria van de DSM waarschijnlijk niet voldoende. Het helpt om dan te gaan kijken naar de theorie rond persoonlijkheidsstoornissen: hoe zijn ze ontstaan, wat zijn de motieven voor iemands gedrag?
Persoonlijkheidsstoornis of -aanpassing?
Een ‘persoonlijkheidsstoornis’ beschrijft een reeks diepgewortelde problemen die ontstaan in de kindertijd en blijven bestaan tijdens de volwassenheid, en die zich consistent voordoen op verschillende momenten en in verschillende situaties.
De term ‘stoornis’ wordt gebruikt omdat deze problemen een grote invloed hebben op veel aspecten van iemands persoonlijkheid en functioneren. Maar het kan inzichtelijker zijn om de term persoonlijkheidsaanpassing te gebruiken: de problemen zijn ontstaan vanuit de poging van een jong kind om zich aan te passen aan zijn omgeving. Het kind probeert zo om liefde, erkenning of veiligheid te krijgen in een moeilijke gezinssituatie. Dat werkt, voor een kind, in die situatie. Maar later, als volwassene, wordt de aanpassing die ooit een overlevingsstrategie was, een serieuze belemmering die maakt dat iemand steeds opnieuw dezelfde fouten maakt, op dezelfde manier, bij andere mensen.

Suzannes moeder, bijvoorbeeld, voelde zich emotioneel eenzaam bij haar partner, en richtte zich op Suzanne om haar gevoelens van kwaadheid, depressie en verlies te reguleren. Suzanne groeide op met het idee dat haar aanwezigheid thuis en haar aandacht voor de behoeften van haar moeder levensnoodzakelijk waren. Dat kan je bekijken als een onuitgesproken afspraak die Suzanne heeft gemaakt met haar moeder: ‘ik geef jou de emotionele steun die je nodig hebt in plaats van te focussen op mijn eigen behoefte om op te groeien en onafhankelijk van jou te worden, en in ruil zal jij van mij houden en me nooit verlaten’. Dit patroon - dat aan de grondslag ligt van de borderline persoonlijkheidsstoornis - blijft sluimeren ook lang nadat Suzanne uit huis is gegaan. Zij blijft het moeilijk hebben in intieme relaties, omdat ze blijft op zoek gaan naar die ene speciale persoon die dan toch eindelijk haar onvervulde behoeften invult. Ze beseft niet dat haar verwachtingen niet realistisch zijn in een volwassen relatie, en raakt dus ook telkens opnieuw boos en teleurgesteld wanneer andere mensen niet de rol spelen die ze van hen verlangt.
Eenzelfde soort disfunctioneel patroon ontwikkelt zich bij Robert, alleen heeft hij een andere deal gesloten met zijn ouder: ‘ik zal jou helpen om je zelfvertrouwen en zelfbeeld op te krikken met mijn prestaties, en jou bewonderen. In ruil kijk jij niet op mij neer.’ Die deal kan leiden tot een narcistische persoonlijkheidsaanpassing.
De mensen in de kelder
Deze voorbeelden zijn natuurlijk te simplistisch voorgesteld. Ze zijn alleen bedoeld om kort en duidelijk te illustreren dat diagnoses louter op basis van observeerbare feiten of vragenlijsten vaak niet voldoende zijn. En volgende metafoor toont dat het dieper graven naar een enkele verklaring of oorsprong voor iemands gedrag, zoals in de voorbeelden van Robert en Suzanne, ook vaak niet evident is.
Stel je twee flatgebouwen voor, verbonden door een gemeenschappelijke kelder. Er is een gebouw voor elke persoonlijkheidsaanpassing. Hoe hoger iemand woont in zo’n gebouw, hoe beter hij of zij functioneert binnen die aanpassing. De mensen in die flatgebouwen hebben dus ooit, als kind, een heel duidelijke 'deal' gesloten met hun ouders: als ik me zus of zo gedraag, krijg ik liefde, of erkenning, of veiligheid ...
Maar in de kelder onder de gebouwen zitten de mensen die geen duidelijke deal hadden met hun ouders. Het zijn mensen die in heel chaotische en onvoorspelbare omstandigheden zijn opgegroeid. Zij rennen heen en weer in de kelder onder de verschillende gebouwen en gebruiken nu eens een borderline aanpassing, en dan eens een narcistische aanpassing. Het wordt nu erg moeilijk om nog een label te plakken op de mensen in de kelder …
Classificatiesystemen -zoals de DSM- maken complexe dingen overzichtelijk. We houden wel van die schijnzekerheid, die maakt de verwarring en ambiguïteit van het leven makkelijker om mee om te gaan. Maar recht doen aan ‘de persoonlijkheid van een mens’ dwingt ons om verder te blijven zoeken.