Kan je diervriendelijk vlees eten?

Vlees eten zonder leed op je geweten te hebben. In theorie kan het. In de praktijk gaan een fijn leven en een pijnloze dood moeilijk samen met economisch rendement.

Vlaams minister voor Dierenwelzijn Ben Weyts wil een label voor diervriendelijk vlees in het leven roepen. We eten namelijk graag vlees, maar hebben liever niet dat het van mishandelde beesten komt.

De bewuste consument wil ‘diervriendelijke’ producten, ‘eerlijk’ vlees, geproduceerd met ‘respect’ voor het dier en dierenwelzijn. Daarmee zit hij op de lijn van de Amerikaanse expert diergedrag Temple Grandin. ‘Dieren gebruiken als voedsel is oké, maar we moeten het wel goed doen’, luidt haar visie. ‘We moeten ze een fatsoenlijk leven geven en een pijnloze dood. We zijn het dier respect verschuldigd.’

Lang niet iedereen denkt er zo over. Vlees is niet levensnoodzakelijk. Volgens de Britse filosoof en vegetariër Jeff McMahan is een dier doden bijgevolg iets dat we doen voor het plezier. Dat valt voor hem moeilijk te rijmen met ‘respect’. Ethicus Frank Meijboom (Universiteit Utrecht) zit op hetzelfde denkspoor. ‘Ik kan me geen situatie indenken waarin het in het belang van een dier is om op een bord te eindigen. Het concept ‘diervriendelijk vlees’ is dan ook een contradictio in terminis.’ In Nederland werd die term in 2016 uitgeroepen tot de irritantste uitdrukking van het jaar.

Maar laten we ons, los van de filosofische bespiegelingen, concentreren op een praktische vraag: kunnen we vlees, en bij uitbreiding melk en eieren, produceren zonder dat dieren daarvoor moeten lijden? In wat volgt probeer ik duidelijk te maken waarom ik die illusie zelf al een tijdje heb laten varen en vleesloos door het leven ga.

Dierenwelzijn is geen prioriteit

‘Leed zit vandaag nog te vaak in het systeem ingebakken’, zegt Stef Aerts, expert dierenwelzijn en ethiek aan de KU Leuven en de Odisee Hogeschool. Dat is niet verwonderlijk. Dierenwelzijn is in de veehouderij geen prioriteit, maar één van de factoren waarmee je rekening moet houden, en die je moet verzoenen met economisch rendement. Aerts: ‘Dierenwelzijn altijd laten primeren is de snelste manier om failliet te gaan.’

Ten opzichte van 1960 hebben vleeskippen vandaag ongeveer de helft minder voer nodig en zijn ze bijna dubbel zo snel slachtrijp

Alles begint met de dieren zelf. In de rassenveredeling ligt al enkele decennia lang de klemtoon op rendement. De productie en de efficiëntie moeten steeds hoger. Dieren moeten meer vlees, melk en eieren leveren, in kortere tijd en met minder voer. De resultaten zijn indrukwekkend. In de jaren 1960 deed een kip er nog honderd dagen over om een gewicht van twee kilogram te bereiken. In die periode werkte ze zo’n zes kilogram voer naar binnen. Vandaag hebben de dieren ongeveer de helft minder voer nodig en verdikken ze zo snel – zo’n 65 gram per dag – dat ze al na veertig dagen slachtrijp zijn. Produceerde een legkip vijftig jaar geleden 230 eieren per jaar, dan legt ze er vandaag driehonderd. Bij varkens is dat niet anders: ze eten minder, groeien sneller en werpen meer biggen. En melkkoeien geven bijna dubbel zoveel melk.

Dat levert goedkopere producten op, en minder milieubelasting. Voor de dieren zelf kleven er nadelen aan die krachttoer. Het Britse Farm Animal Welfare Committee (FAWC), een expertgroep die de overheid adviseert, besluit in een rapport over de impact van selectie dat we in sommige gevallen ‘de grenzen van het aanvaardbare hebben overschreden’.

De moderne vleeskip is daar het meest uitgesproken voorbeeld van. Selectie op snelle groei zadelt de dieren met een aantal problemen op. De kippen kampen met kreupelheid doordat poten en skelet de snelle spiergroei moeilijk kunnen bijbenen. Door lange tijd stil te zitten in het met uitwerpselen doordrenkte strooisel krijgen ze pijnlijke zweren op borst en poten. Bij een onderzoek door het Instituut voor Landbouw- en Visserij Onderzoek (ILVO) bleek dat tot bijna 80 procent van de Belgische kippen daarvan last heeft.

Als de kip na amper zes weken richting slachthuis vertrekt, is ze nog een kuiken. Om al die kuikens te produceren zijn ouderdieren nodig. Die groeien even snel, maar moeten wel langer leven om zich te kunnen voortplanten. Om hun groei te remmen, zetten de pluimveehouders de dieren op dieet. ‘Deden ze dat niet, dan zouden de kippen kalkoenen worden’, zegt Aerts. De Europese voedselwaakhond EFSA oordeelde dat die praktijk tot welzijnsproblemen leidt. De dieren lijden honger en gaan elkaar rond etenstijd te lijf.

Niet alleen de vleeskip lijdt onder de selectie op efficiëntie. Legkippen halen voor hun eierschalen kalk uit hun botten. Daarna vullen ze de voorraad weer aan met kalk uit het voer. Selectie op steeds meer eieren maakt het voor de vogels moeilijk te behappen. Het gevolg is dat ze een verhoogd risico lopen op botbreuken.

Kiloknallers

Bracht een zeug in de jaren 1960 zo’n veertien biggen per jaar groot, dan zijn dat er vandaag meer dan twintig. Die grotere belasting, in combinatie met selectie op magerder vlees, maakt de dieren gevoeliger voor ziektes. De snellere groei verhoogt het risico op poot- en skeletproblemen. Melkkoeien kampen met een verhoogd risico op uierontstekingen, pootproblemen en andere ziektes. Dierenarts Jo Leroy (Universiteit Antwerpen) vergelijkt de moderne melkkoe met een Formule-1-wagen: niet iedereen kan ermee rijden, en hij crasht bij de minste fout.

Het achterliggende principe is vaak hetzelfde: energie is niet onbeperkt. Wat je aan snelle spiergroei, eieren of melkproductie spendeert, kun je niet in je immuunsysteem of in sterke botten investeren. Inmiddels houden veredelingsprogramma’s wel rekening met welzijn. Problemen zoals vochtophopingen in de borst en plots hartfalen komen daardoor bij vleeskippen minder vaak voor. Maar het evenwicht tussen rendement en welzijn blijft wankel. ‘Rekening houden met meer factoren maakt de veredeling complexer’, zei expert Wendy Rauw daarover eerder in Eos. ‘Vanaf een bepaald punt werkt een focus op meer welzijn de productiviteit tegen.’

Pas het dier aan

Doordat de hoogproductieve dieren minder robuust zijn, hebben ze nood aan optimale zorg en huisvesting. Ook daar wringt de schoen. ‘De sector vertrekt nog te vaak van wat hem goed uitkomt’, zegt Frank Meijboom. ‘We kunnen veel vooruitgang boeken door te vertrekken van wat in het belang van het dier is.’

Neem opnieuw de vleeskip als voorbeeld. Wetenschappers in opdracht van de Europese Commissie stelden vast dat welzijnsproblemen zoals borstzweren en pootafwijkingen vaker voorkomen naarmate er meer kippen op een vierkante meter zitten. Vanaf 30 kilogram per vierkante meter – ongeveer veertien kippen – stelden de wetenschappers ‘een steile toename van ernstige problemen vast’, zelfs bij optimaal management. Om grote problemen te voorkomen, ligt de bezettingsgraad het best lager dan 25 kilogram per vierkante meter, oordeelden de wetenschappers.
De Commissie sloeg het advies in de wind. Ze laat dichtheden tot 42 kilogram per vierkante meter toe. De kip is van nature een bosvogel die in kleine groepen leeft, houdt van beschutting en in de hoogte slaapt. De grote, open stallen, zonder daglicht en zitstokken, zijn niet in het belang van het dier.

Ook in de varkensstal is het gezellig druk. Varkens zijn intelligent. Bij een gebrek aan prikkels gaan ze zich vervelen en op elkaars staart kauwen. Dat kun je vermijden met aangepast voer, meer ruimte en afleiding en de juiste raskeuze. Al kan het ook door de staart – zonder verdoving – af te knippen. Dat is een courante praktijk in de meeste Europese landen. ‘In het huidige systeem is onverdoofd couperen te verkiezen boven onverdoofd laten afknabbelen’, zegt Aerts.

Om erger leed te voorkomen is het toegestaan bij pasgeboren kuikens met infraroodlasers – voorheen met een heet mes – een stukje van de snavel weg te branden. De experts van het FAWC beschouwen die snavelbehandeling als een vorm van verminking en een inbreuk op het welzijn. De bek is een belangrijk instrument voor de kip en de procedure is pijnlijk, maar minder pijnlijk dan doodgepikt worden. In plaats van de huisvesting af te stemmen op de noden van het dier, passen we de dieren aan, desnoods door er een stukje van te knippen.

Wat de koe wil

De combinatie van weinig robuuste dieren en minder dan optimale huisvesting eist zijn tol. Sommige dieren halen het einde van de productiecyclus niet. Dat fenomeen staat bekend als ‘uitval’. Bij vleeskuikens ligt het aandeel rond de 3 procent. In een stal met vijftigduizend kuikens leggen er 1.500 voortijdig het loodje, bijvoorbeeld doordat ze door kreupelheid niet tot bij het voer kunnen komen.

Bij legkippen haalt zo’n 10 procent het einde van de rit niet. Naast zieke dieren gaat het onder meer om zogenoemde ‘slijters’ en ‘opdrogers’. De eerste kwijnen weg door de hoge legfrequentie, de tweede sterven doordat ze het water in de stal niet kunnen vinden. Bij vleesvarkens valt iets meer dan 3 procent voortijdig af. Zelfs met de beste huisvesting is het conflict tussen het belang van mens en dier niet altijd van de baan. Neem melk. Om de melkproductie op gang te brengen, moet een koe een kalf op de wereld zetten. Doorgaans wordt dat binnen de 24 uur of hooguit na een paar dagen bij de moeder weggehaald.

Als de sector moet kiezen tussen wat het dier wil en wat de consument verlangt, is de keuze snel gemaakt

Nederlandse onderzoekers hebben een manier gevonden om de negatieve impact van die scheiding op het welzijn van moeder en jong zoveel mogelijk te beperken. Ze hebben het concept van de familiekudde ontwikkeld, een vorm van melkveehouderij waarbij leeftijdsgroepen samen kunnen blijven. Dat is volgens de onderzoekers ‘hoe de koe het zou willen’. Alleen is dat blijkbaar niet wat de boer en de consument willen, want grootschalige toepassing blijft uit.

De consument lust evenmin varkensvlees dat ‘berengeur’ afgeeft bij het braden. Bij gebrek aan voor alle partijen aanvaardbare alternatieve oplossingen worden mannelijke biggen nog onverdoofd gecastreerd. Als de sector moet kiezen tussen wat het dier wil en wat de consument verlangt, is de keuze snel gemaakt.

Hoe zit het met die pijnloze dood?

In theorie wordt de dieren op weg naar en in het slachthuis zoveel mogelijk lijden, stress en pijn bespaard. Bij het opdrijven mogen ze niet worden geslagen, geschopt, bij de oren of staart getrokken, of met elektrische prikstokken worden bewerkt. Vooraleer de dieren worden gekeeld, worden ze verdoofd. Dat kan onder meer elektrisch, met een bedwelmend gas of met een penschiet- of kopslagtoestel, dat door een slag op de kop hersenschade veroorzaakt. Zijn de dieren buiten bewustzijn, dan snijdt de slachter de halsslagaders door. Het dier bloedt leeg en wordt versneden. Klaar.

In de praktijk verloopt het zelden op zo’n vredige manier. Geen enkele verdovingstechniek is perfect. Bij runderen is het penschiettoestel de standaard. Het is cruciaal dat de slachter dat precies positioneert. Schudden de dieren in paniek met de kop of is de slachter onervaren, dan loopt het al eens mis. Volgens het Panel on Animal Health and Welfare (AHAW) van het Europese voedselveiligheidsagentschap EFSA verliezen runderen in 4 procent van de gevallen niet meteen het bewustzijn.

Varkens worden met CO2 of elektrisch verdoofd. Verdoving met CO2 heeft als nadeel dat het – volgens het AHAW-panel – ‘erg onaangenaam’ is en de dieren een gevoel van ademnood geeft. Is de concentratie te laag of de blootstelling te kort, dan zijn de dieren slecht verdoofd. Dat kan ook bij elektrische verdoving, wanneer de elektroden niet op de juiste plaats terechtkomen. Bij hoge slachtsnelheden gebeurt dat soms.

Ook bij pluimvee vormt slechte elektrische verdoving een probleem. Kippen worden ondersteboven aan een slachtlijn gehangen – volgens het AHAW-panel op zich al stresserend en pijnlijk – en gaan met de kop door een waterbad onder stroom. Dieren die te klein zijn of de kop intrekken, missen de verdoving. Europese controles brachten bovendien aan het licht dat veel Belgische slachthuizen met te lage stroomsterktes werken. Niet soms eens, per ongeluk, maar voortdurend, en bewust, om het vlees niet te beschadigen. Het geeft te denken hoe makkelijk dierenwelzijn aan de kant wordt geschoven.

Miljoenen uitzonderingen

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) stipt nog een ander structureel probleem aan: poot- en botbreuken door onzorgvuldig transport. Als een vangploeg een paar tienduizend kippen in korte tijd in kratten moet stoppen, doet ze dat niet door een spoor van graankorreltjes te strooien. Toen het Eén-programma Over eten in het vorige seizoen een reportage draaide over de vleeskip moesten de camera’s uit wanneer de stal werd geruimd. Uit onderzoek van het ILVO blijkt dat in België jaarlijks ruim 5 miljoen kippen een vleugel breken op weg naar het slachthuis.

Hoge slachtsnelheden – in een modern slachthuis ruim zeshonderd varkens en achtduizend kippen per uur, verhogen het risico op fouten. Loopt er iets fout met de verdoving, dan moet een dier alsnog worden verdoofd met een back-upsysteem. De recente undercoverbeelden in enkele slachthuizen maken duidelijk dat dit plan B niet altijd wordt uitgevoerd. De vaak gehoorde reden daarvoor is economische druk.

‘Beelden van wantoestanden kun je in elk slachthuis maken’, zegt Stef Aerts. ‘Maar in het ene slachthuis zal je maar twee dagen nodig hebben om genoeg materiaal te verzamelen, in het andere twee jaar. Toch een relevant verschil.’ De reden daarvoor is simpel: slachten is het werk van mensen en machines, en allebei zijn ze niet onfeilbaar. Dat geldt evenzeer voor kleine slachthuizen. Dat de dieren logischerwijze tot weinig medewerking bereid zijn, helpt ook niet.

Toen het programma Over eten een reportage draaide over de vleeskip moesten de camera’s uit wanneer de stal werd geruimd

Vanuit de sector komt telkens dezelfde repliek: wat undercoverbeelden tonen vormt niet de regel, maar de uitzondering. Maar zelfs als het zelden foutloopt, heeft dat vergaande gevolgen. Alleen al in België worden jaarlijks bijna 320 miljoen dieren geslacht, voornamelijk pluimvee. Laat de verdoving het slechts in een paar procent van de gevallen afweten, dan sterven miljoenen dieren een pijnlijke dood.

Beter bio?

In een reactie op de beelden van uitgemergelde legkippen die dierenrechtenorganisatie Animal Rights had gemaakt, verkondigde minister voor Dierenwelzijn Ben Weyts dat die nu eenmaal ‘de realiteit van de industriële landbouw’ tonen. Wie daar problemen mee had, moest volgens Weyts maar bio kopen.

Daar valt iets voor te zeggen. De biologische veehouderij werkt met robuustere rassen en biedt dieren meer ruimte en mogelijkheden tot natuurlijk gedrag. Maar ook hier stoot je op compromissen. Staarten knippen bij varkens is niet verboden. De bio-regels zeggen niets over het scheiden van koe en kalf. Biologische vleeskippen leven tien à elf weken langer, maar groeien nog steeds vrij snel. Ook biologische ouderdieren moeten op dieet.

Nog andere problemen verdwijnen evenmin, al komen ze wel minder voor. Uit ILVO-onderzoek blijkt dat ‘slechts’ 25 procent van de biokippen leed onder kreupelheid, terwijl dat bij niet-biokippen 40 procent is. Pootzweren kwamen nog bij 8 tot 14 procent van de dieren voor.

Andere problemen, zoals verenpikken, komen net meer voor in alternatieve systemen. Biovleeskippen mogen met maximaal 4.800 exemplaren samenzitten, legkippen met 3.000. Dat is veel minder dan in de klassieke systemen, het is nog altijd erg veel voor een vogel die niet veel meer dan tachtig soortgenoten kan herkennen.

De grootste zwakte van de biologische en andere alternatieve systemen is dat vrijwel alle dieren eindigen in dezelfde slachthuizen, met dezelfde gebreken. Als het tijd is om naar het slachthuis te vertrekken, wordt ook de biokip bij bosjes in kratten gepropt. Om het risico op vleugelbreuken te verkleinen, kun je de kippen met maximaal twee tegelijk rechtop houden en in de kratten stoppen. ‘Veel beter voor het welzijn’, aldus ILVO-onderzoeker Leonie Jacobs in De Standaard. ‘Maar het is ook trager en dus economisch moeilijk haalbaar.’

Biologische en andere alternatieve bedrijven bewijzen dat je vlees, melk en eieren diervriendelijker kunt produceren. Maar hoe goed de bedoelingen ook zijn, geen enkel bedrijf kan het zich veroorloven consequent de kaart van het dier te trekken. De garantie dat je als vleesetende consument géén leed op je geweten hebt, heb je nooit. Het diervriendelijkste vlees is nog steeds het vlees dat je niet eet.