Voeding

Markt boven maag

Eén van de grootste debatten binnen de studies naar honger- en voedselcrises vandaag draait om de vraag of de productie dan wel de toegang tot voedsel bepalend is voor het ontstaan van hongersnoden. Recent historisch onderzoek naar de werking van de 14de-eeuwse graanmarkt in Vlaanderen voegt een nieuw perspectief toe aan dat vraagstuk.

Dit is een artikel van:
Eos Wetenschap

De voedselcrisis heeft alles te maken met de honger van de rijken, schreef Nobelprijswinnaar, econoom en filosoof Amartya Sen in 2008 in een opinie in The New York Times. ‘Ze eten meer en ze willen biobrandstof uit mais en sojabonen voor hun auto’s.’ Toen dat jaar de voedselprijzen de hoogte in schoten, was dat volgens Sen weliswaar grotendeels veroorzaakt door tijdelijke problemen – hij benoemde de droogtes in onder meer Australië en Oekraïne als oorzaken. Maar Sen zag ook een onderliggende tendens. Fundamenteel wees hij op ongelijkheid als basisprobleem.

Eén van de grootste debatten binnen de studies naar honger- en voedselcrises vandaag draait dan ook om de vraag of de productie dan wel de toegang tot voedsel bepalend is voor het ontstaan van hongersnoden. In 1943 was Amartya Sen als negenjarige jongen getuige van de Bengaalse hongersnood, waarbij 3 miljoen mensen een hongerdood stierven. Later concludeerde hij dat die massasterfte onnodig was: in de regio was voldoende voedsel aanwezig, maar het ontbrak aan de juiste instrumenten om de verschillende bevolkingslagen daar toegang toe te verlenen.

‘Als in de 14de eeuw de oogst twee jaar op rij dramatisch was, dan overleed 15 procent van de bevolking’

Ook het ontstaan van andere hongersnoden onderzocht hij nauwgezet. Hij kwam tot het besluit dat een gebrek aan voedsel zelden de enige oorzaak is. Uit Sens onderzoek blijkt dat er, ook tijdens de ergste hongersnoden van de 20ste eeuw, in feite meer dan genoeg voedsel aanwezig was in het getroffen land. Wat de slachtoffers misten, waren de rechten of aanspraken op dat beschikbare voedsel.

Recent historisch onderzoek naar de werking van de 14de-eeuwse graanmarkt in het toenmalige graafschap Vlaanderen werpt een nieuw licht op dat vraagstuk.

Getroebleerde eeuw

Graan was in de 14de eeuw het basisvoedsel: als een tarweoogst mislukte, was honger onafwendbaar. In die periode in Vlaanderen stierven vele duizenden mensen aan honger, want het graafschap was de dichtstbevolkte Europese regio ten noorden van de Alpen. Steden als Gent en Brugge telden zestigduizend inwoners of meer. Een onverhoedse stijging van de voedselprijzen kon dus algauw in gevaarlijke situaties resulteren.

In een onlangs verdedigd proefschrift komt economisch historicus Stef Espeel (UAntwerpen) tot een opvallende vaststelling. Tijdens absolute prijspieken lag het risico op voedselgebrek relatief lager in Brugge en Gent dan in Douai en Cambrai (net buiten het graafschap Vlaanderen). Nochtans lagen die laatste steden wel in het productiegebied, en Brugge en Gent niet. Dat doet vragen rijzen bij de rol die de politiek al dan niet speelde.

Toen de Zwarte Dood van 1347 tot 1352 rondwaarde in Europa, waren de sterftecijfers desastreus. De epidemie had tot gevolg dat de landbouwproductie de bevolkingsgroei overtrof. Volgens de malthusiaanse logica zouden daarmee voedselcrisissen verdwenen moeten zijn. Het tegendeel is waar. In de daaropvolgende decennia kwamen prijsschokken op de graanmarkt nog steeds voor, in Vlaanderen en daarbuiten. 

Onze kennis daarover werd tot voor kort sterk belemmerd. Wetenschappers hebben weinig betrouwbare gegevens over de marktprijzen voor de periode vóór 1350 (en dus vóór de Zwarte Dood). Daarom gaat Espeel in zijn onderzoek terug tot het begin van de 14de eeuw. In de steden die hij bestudeerde, werd het voeden van de bevolking in de loop van de middeleeuwen steeds moeilijker. Een groeiende groep mensen ging in de steden wonen, en werd daarmee afhankelijk van de graanmarkt.

‘Om de tien jaar was er wel een crisis. En de armsten kwamen altijd als eersten in de problemen’

Espeel dook in de 14de-eeuwse graaneconomie. Hij gebruikte archieven van kerkelijke instituties in het graafschap Vlaanderen. Ze bezaten grote landerijen en hadden de controle over de teelt van tarwe en andere granen. In de archieven is terug te vinden tegen welke prijzen graanoverschotten van hun landerijen aan de groothandel werden verkocht.

Een eerste vaststelling is dat in het 14de-eeuwse Vlaanderen veel en vaak honger werd geleden. ‘We gebruikten een onderzoek aan de Université Libre De Bruxelles naar laatmiddeleeuwse kronieken, waarin de onderzoekers een analyse hadden gedaan naar de woorden ‘honger’ en ‘schaarste’. Die analyse legden we naast een chronologie van prijspieken’, zegt Espeel. ‘Daaruit blijkt dat een piek om de vijftien tot twintig jaar kon evolueren naar honger en schaarste.’

‘Een absolute prijspiek komt overeen met de maanden waarin zich de meeste problemen voordeden om via de markt aan voedsel te geraken’, vervolgt Espeel. ‘Tussen 1340 en 1370 kunnen we zelfs spreken van een concentratie aan crisismomenten: om de tien jaar was ongeveer sprake van een crisis. De armsten kwamen altijd als eersten in de problemen.’

Geen misbruik

Maar niet elke prijspiek mondde uit in hongersnood. De marktwerking kon de uitkomst beïnvloeden. In het 14de-eeuwse Vlaanderen begonnen hongersnoden weliswaar op een malthusiaanse manier, namelijk met een productieverstoring zoals een verminderde oogst of verstoorde handelsrelaties in tijden van oorlog. Maar daarna volgden ook menselijke factoren. Soms versterkten die een hongersnood, maar soms ook niet.

‘We zien dat steden als Brugge en Gent tijdens de maanden van absolute prijspieken het bovenste topje van die extreme situaties van hongersnood net konden vermijden, terwijl de kleinere steden de controle wel kwijtraakten. Nochtans lagen net die kleinere steden midden in het productiegebied’, zegt Espeel.

Tijdens de late middeleeuwen lag het productiegebied hoofdzakelijk ten zuiden van Lille, in de regio rond Cambrai en Artois, maar ook Henegouwen. ‘Voor de grote hoeveelheden werd vooral gekeken naar het huidige Noord-Frankrijk en Zuid-West-Vlaanderen, en veel minder naar Brugge of Gent. Dat is enigszins vergelijkbaar met de situatie vandaag’, zegt Espeel. ‘Een groot deel van de productie vindt tegenwoordig plaats in de derde wereld. De arbeiders worden er niet meteen beter van, maar het Westen kan wel op lagere prijzen rekenen.’

‘In de 14de eeuw speelden bepaalde handelsrelaties vermoedelijk een rol in het feit dat zij bepaalde extreme situaties soms uit de weg konden gaan. Zo weten we dat de stedelijke autoriteiten van Brugge tijdens de Grote Hongersnood van 1315 tot 1317 in staat waren om meer graan aan te kopen vanuit mediterraans gebied. Die hoeveelheid graan werd in de markt gepompt om de prijs een beetje te doen zakken.’

‘Landeigenaren hielden geen graanvoorraden achter om ze dan tegen woekerprijzen op de markt te brengen’

‘Verder hebben we geen bewijzen van reguleringen. De actie in Brugge kwam er dus wellicht als gevolg van goede handelsrelaties en de sterke politieke positie binnen het graafschap. Brugge was op dat moment een internationaal handelscentrum, Gent met haar graanstapel een interregionaal.’

Tijdens zijn onderzoek vond Espeel ook dat de rol die middeleeuwse grootgrondbezitters speelden relatief beperkt was. ‘Schaarste werd zeker niet kunstmatig gecreëerd. Landeigenaren hielden geen graanvoorraden strategisch achter om ze vervolgens tegen woekerprijzen op de markt te brengen’, vertelt de historicus. Landeigenaars maakten met andere woorden geen misbruik van misoogsten om de prijzen op te drijven.

De grootgrondbezitters wijzigden hun verkoopstrategie niet en bleven net als in goede oogstjaren dezelfde veilige graanreserves achter de hand houden. ‘Dat was allemaal gericht op eigen consumptie: alleen overschotten werden op de markt gebracht. Hadden ze willen speculeren, dan hadden ze hun voorraden wat minder ruim kunnen berekenen. Maar dat deden ze verrassend genoeg niet.’

Omgekeerd leken de grootgrondbezitters ook niet meteen in te zetten op liefdadigheid. ‘Het is evenmin zo dat ze graan apart hielden om dan tegen een zachtere prijs aan kwetsbare mensen te verkopen’, klinkt het. ‘Dergelijke tendensen waren volledig afwezig. De grootgrondbezitters bleven in crisisperiodes zakendoen met de grote handelaars, die overigens wel uit waren op winst. De grote instellingen focusten dus vooral op de eigen bevoorrading.’

Verleden als laboratorium

In het 14de-eeuwse Vlaanderen speelde ook de marktintegratie een rol. De verschillende economieën waren nauwgezet op elkaar afgestemd. ‘De prijsintegratie was in dit gebied en in deze periode erg sterk’, verklaart Espeel. ‘Dat zorgde ervoor dat een hongersnood pas werd beëindigd wanneer er opnieuw een goede oogst was en voldoende aanbod.’

‘Door die sterk geïntegreerde markt werden stedelijke overheden grotendeels buitenspel gezet’, vervolgt Espeel. ‘We hebben weinig bewijzen dat ze ingrepen in de graanmarkt. Ze lieten alles zijn gangetje gaan. Acties zouden toch niet zoveel uitmaken. We zien in deze periode ook zo goed als niemand van strategie veranderen.’

‘De markt werkte goed, ook in periodes van crisis. Maar dat leidde er niet noodzakelijk toe dat hongersnoden voorkomen werden. De grote marktafhankelijkheid kon negatieve uitwassen hebben. In een productiegebied kon er voldoende graan zijn, maar als er in het afnamegebied te weinig van was, dan kon zelfs in het productiegebied de prijs stijgen.’

‘Zelfs in de derde wereld is de relatieve impact van hongersnood veel kleiner dan in de 14de eeuw’

De situatie die Espeel beschrijft, is een voorbeeld van het zogeheten allocatieprobleem waarover Sen spreekt. Dat probleem duidt op de verschillen in de mogelijkheden van de ene groep mensen tegenover de andere om toegang tot voedsel te krijgen.

De wereld vandaag is evenwel moeilijk vergelijken is met die tijdens de middeleeuwen. De 14de-eeuwse maatschappij en de moderne samenleving verschillen fundamenteel: door de technologische vooruitgang en geglobaliseerde samenleving wordt de wereld vandaag niet meer teruggehouden door een ‘malthusiaans’ onevenwicht tussen voedselproductie en bevolkingsgrootte. Kan historisch onderzoek dan wel een antwoord bieden op economische vragen zoals Amartya Sen die stelt?

‘Het wordt wellicht moeilijk om op basis van mijn onderzoek beleidsvoorstellen te formuleren’, aldus Espeel. ‘Maar een historisch perspectief kan ons wel helpen om de oorzaken van bepaalde weerbaarheid of kwetsbaarheid te begrijpen. Historische studies kunnen als het ware als een laboratorium worden gebruikt. Wat waren de oorzaken van hongersnoden toen, hoe gingen de mensen er toen mee om en wat waren daar de gevolgen van? Concreet kunnen economen bijvoorbeeld aan de hand van mijn onderzoek nagaan welke schokken een invloed hadden op de geïntegreerde markt.’

‘Ook vandaag heerst nog honger. Maar hongersnoden van een omvang zoals die in de middeleeuwen kennen we niet meer’, zegt Espeel. ‘Zelfs in de derde wereld is de relatieve impact veel kleiner dan in de 14de eeuw, toen 15 procent van de bevolking in Noordwest-Europa overleed doordat de oogst twee jaar op rij dramatisch was.’

Politieke wil

Terugwerkend blijkt de theorie van Amartya Sen enigszins toepasbaar te zijn op de situatie in de middeleeuwen. ‘Maar dan wel in combinatie met de malthusiaanse theorie van verminderde productie’, zegt Espeel. ‘In de middeleeuwen gaat het niet enkel om een probleem van verdeling: de maatschappij was toen veel kwetsbaarder voor productiestoringen.’

Hongersnoden vandaag kunnen in een veel grotere mate verklaard worden via de allocatietheorie van Amartya Sen, aldus Espeel. ‘Anno 2021 is de link tussen hongersnood en productie minder sterk. Er is voldoende productie, zoals ook Sen zegt. Het is de verdeling van het voedsel die volledig faalt.’

Toch ziet Espeel een belangrijke constante tussen de twee tijdperken: de politiek. ‘Ook in de middeleeuwen konden momenten van crisis of hongersnoden op de spits worden gedreven door oogsten onrechtvaardig te verdelen. De toegang tot graan werd ook toen vormgegeven door politiek en marktwerking.’

‘Vragen als wat de invloed van de politiek was op hongersnoden en hoe men reageert op tekorten waren ook eeuwen geleden van belang. De 14de-eeuwse maatschappij mag dan kwetsbaarder geweest zijn voor productiestoringen, toch kon de politiek een crisis voor sommige mensen verzachten of net verergeren.’

‘De les die we uit het verleden kunnen leren voor vandaag is dat de markt een belangrijke factor is, maar dat de politiek een verpletterende rol speelt. Betere marktintegratie zal hongersnood nooit onmogelijk maken. Het is de politiek die die macht in handen heeft.’