Opgravingen op ‘prehistorische hotspot’ in Lommel afgerond: ‘Wild was spek voor de bek van jagers-verzamelaars’

Tijdens een relatief warm millennium aan het einde van de ijstijd hadden jagers-verzamelaars aan eten geen gebrek. In de bossen krioelde het van jachtwild. Een uitzonderlijke archeologische site in Lommel voert ons terug naar die bijzondere tijd.

Beeld: Archeologen zijn bezig met een opgraving in 3D. Alle vondsten worden geregistreerd en het zand wordt zorgvuldig in grijze bakken verzameld en naar de zeef gebracht. © KU Leuven archeoWorks

De succesvol afgeronde opgraving omvat bijna 9000 m2 en grensde aan de CinerGlass bouwwerf. © KU Leuven archeoWorks.

Sleuven van ongeveer een meter diep liggen tussen bergen van lichtgeel en -grijs zand. Erin en errond zijn enkele archeologen van de KU Leuven aan het werk. Het zijn hun laatste activiteiten op deze site, gelegen op een licht glooiende vlakte in Lommel, op wat geologen het Kempens Plateau noemen. De omgeving oogt typisch Kempisch: mulle zand en heide wisselen zich af, met hier en daar een stukje dennenbos. Maar aan de andere kant van de site is er een andere vorm van bedrijvigheid: er wordt naarstig gewerkt aan een nieuwe grote glasfabriek. De archeologische site ligt dan ook op een bedrijventerrein. Toen dat begin deze eeuw werd uitgebreid, startte de KU Leuven er preventief archeologisch onderzoek. Want al sinds decennia is geweten dat hier archeologische sporen liggen die teruggaan tot in de prehistorie. Lang werd de site als mesolithisch beschouwd, daterend uit de periode tussen het einde van de ijstijd en het begin van de landbouw - het neolithicum. Maar recenter bleken er zich ook sporen te bevinden uit een oudere periode, meer bepaald uit een bijzonder millennium, namelijk dat van 14.000 tot 13.000 jaar geleden.

Credit: Senne Starckx

Aan de zijkanten van de sleuven is, in dwarsprofiel, een band lichter bodemmateriaal te zien van een tiental centimeters dik. Het is een zogenoemde paleobodem, een goed bewaarde bodem die al duizenden jaren begraven ligt. De bodem lag aan het einde van de ijstijd aan de oppervlakte. Van 14.000 tot 13.000 jaar geleden was die ijstijd mild, waardoor er een gematigd klimaat heerste, wat toeliet dat er vegetatie zoals bomen kon groeien. Maar de relatief warme periode werd gevolgd door de beruchte koudegril van het jonge dryas – het slotakkoord van de ijstijd zeg maar. Bossen verdwenen weer en de wind kreeg vrij spel, waardoor de bodem van daarnet snel bedekt raakte door stuifzand. Het is het zand dat de archeologen moesten weggraven om tot bij de goed bewaarde paleobodem te komen.

Vuursteen als puzzelstukjes

Dat de goed bewaarde paleobodem zich zo ver uitstrekt over (onder) het gebied, maakt van deze plek een absolute topsite voor prehistorische archeologie in Noordwest-Europa. Het verklaart waarom de Leuvense archeologen er jarenlang hebben gewerkt – tijdens verschillende opgravingscampagnes, van 2009 tot nu. Maar de opgravingen zijn slechts deel één. In deel twee, dat nu begint, worden alle vondsten – 120.000 stuks in totaal – in detail onderzocht. Op antwoorden op vragen over deze prehistorische site is het dus nog even wachten. Een belangrijke vraag is hoeveel mensen hier hebben verbleven, en hoelang. En vooral ook: wat ze er precies deden. ‘De vondsten kunnen we ruwweg opdelen in negentig ruimtelijke clusters’, zegt archeoloog Bart Vanmontfort (KU Leuven), die het onderzoek leidt. ‘Gaat het om resten van kleine groepjes mensen die hier op verschillende momenten in een lange tijdspanne zijn geweest? Of om een grote groep die hier langdurig heeft gewoond?’

Eén manier om die vraag te kunnen beantwoorden, is door naar overeenkomsten te zoeken tussen vondsten uit verschillende clusters. Bijvoorbeeld tussen stukjes vuursteen. ‘We hebben niet alleen stenen werktuigen gevonden, maar ook steenafval van tijdens de vervaardiging. Als we zien dat verschillende delen vuursteen als puzzelstukjes in elkaar passen, is dat een sterke aanwijzing voor een verband tussen clusters.’

‘In groepjes trokken de mensen rond in dit landschap. En op plekken als deze bouwden ze tijdelijke kampen’

De mensen die aan het einde van de ijstijd op het Kempens Plateau leefden, waren natuurlijk jagers-verzamelaars. Tijdens het relatief warme millennium waaruit de site dateert, lag er vlakbij een vochtig, moerassig gebied – vandaag ontspringt de Molse Nete er. Er waren bossen van voornamelijk berken en dennen, en daarin leefden dieren zoals edelherten, reeën, elanden, wissenten, oerrunderen maar ook wolven, lynxen en beren. ‘Spek voor de bek van de jagers-verzamelaars’, noemt Vanmontfort die rijkdom aan jachtwild. ‘In groepjes trokken de mensen rond in dit landschap. En op plekken als deze bouwden ze tijdelijke kampen, om van daaruit op jacht te gaan maar ook om grondstoffen te verzamelen voor de productie van werktuigen.’ Naast vuursteen vonden de archeologen ook heel veel resten van (verbrande) dierenbotten terug, alsook ander materiaal zoals houtskool en oker – dat laatste kan gebruikt zijn als kleurpigment, als materiaal om dierenhuiden te bewerken en zelfs als muggenwerend middel.

Een profiel in de opgravingsput wordt gefotografeerd. © KU Leuven archeoWorks

Wie waren de mensen die hier leefden? Volgens Vanmontfort behoorden ze tot de Federmesser-groepen. Zo worden de jagers-verzamelaars genoemd die tijdens dat relatief warme millennium aan het einde van de ijstijd in Noordwest-Europa leefden. Door het gematigde klimaat joegen ze vaak in bossen, terwijl hun verre voorouders op de toendravlaktes van de ijstijdstijd nog rendierkuddes achternazaten. In vergelijking met die rendierjagers waren ze wat standvastiger – ze hoefden bijvoorbeeld niet in het zog van de kuddes op het ritme van de seizoenen te verhuizen. Maar sedentair kunnen we de jagers-verzamelaars nog niet noemen. ‘Zolang we geen duidelijke sporen hebben gevonden van woningconstructies, kunnen we niet van permante verblijfplaatsen spreken.’

Pijl-en-boog

Doordat ze vaak in het bos joegen, kunnen de Federmesser-mensen baat hebben gehad bij een innovatie uit het laatpaleolithicum: de pijl-en-boog. Heel lang gebruikten jagers-verzamelaars vooral speren om te jagen, die ze wierpen met behulp van een speerwerper. Maar tussen de bomen zal een pijl-en-boog handiger geweest zijn. De archeologen vonden op de Lommelse site ook pijlpunten, echter opvallend weinig voor zo’n grote vindplaats. Of de Federmesser-jagers behalve met speren ook met pijl-en-bogen waren uitgerust, moet dus nog blijken uit het vervolgonderzoek.

Nu de opgravingen erop zitten, worden de sleuven binnenkort weer dichtgegooid en zal de site deel worden van het nieuwe industrieterrein. Zal er straks nog iets herinneren aan de mensen die hier ooit leefden? Vanmontfort hoopt van wel. ‘Het zou mooi zijn als er nog iets zichtbaar blijft van hun aanwezigheid in het gebied, duizenden jaren geleden.’