Het geheime recept van superbejaarden

Rond hun tachtigste krijgen veel mensen kanker, iets aan het hart of ze worden dement. Toch zijn er evengoed bejaarden die hun leven lang ‘jong’ blijven. Als de wetenschap achterhaalt hoe ze daarin slagen, krijgen gewone stervelingen misschien ook een topfitte oude dag.

Wat was haar geheime recept voor een lang en gezond leven? Dat wilde de rijkelijk verzamelde pers weten toen de 115-jarige Hendrikje van Andel in 2004 werd gevierd als oudste mens ter wereld. ‘Pekelharing!’, stond de volgende dag in de krant. Ook wetenschappers wilden er het fijne van weten, en Hendrikje werd het onderwerp van uitgebreid onderzoek. Uit de psychologische tests die neurowetenschapper Gert Holstege in 2002 bij Hendrikje van Andel afnam, bleek dat ze het geheugen had van iemand van half zo oud. Ze herinnerde zich bijvoorbeeld nog levendig dat Wilhelmina koningin werd in 1898, en hoe ze in 1926 de stofzuiger als ‘hoogtechnologisch wonder’ in huis haalde. Hendrikje ging bij leven akkoord om haar lichaam aan de wetenschap te schenken, en na haar dood in 2005 bestudeerden onderzoekers haar hersenen en bloedvaten op typische sporen van veroudering. Ze vonden niets. Er waren geen sporen van plaques of andere ‘smerigheid’ in haar brein, en haar bloedvaten waren klontervrij.

Gert Holsteges dochter en klinisch geneticus Henne speurt ook in het genoom van de 115-jarige naar de oorzaken van haar langdurige gezondheid. ‘Wat we daar totnogtoe uit hebben geleerd? Dat we pas aan het begin staan van onze kennis over veroudering’, aldus klinisch geneticus Henne Holstege van het VU Medisch Centrum in Amsterdam. ‘We beseffen ondertussen dat veroudering afhangt van heel veel genvarianten, en dat het ontzettend moeilijk is om uit die enorme hoeveelheid data ‘iets’ te filteren wat wijst op een directe invloed van genen op veroudering. Uit labstudies weten we wel dat specifieke genen die te maken hebben met de glucosehuishouding invloed kunnen hebben op veroudering. De levensverwachting van wormen, fruitvliegen en muizen kan bijvoorbeeld drastisch verlengd worden, soms zelfs meer dan verdubbeld, door genen te modificeren die betrokken zijn bij de werking van het insulinehormoon. Menselijke superbejaarden hebben van nature een efficiëntere glucosehuishouding. Ze reageren beter op insuline, waardoor ze minder vatbaar zijn voor ouderdomsdiabetes. En een betere insulinehuishouding betekent ook dat het lichaam zuiniger met zijn cellen omgaat, waardoor die cellen uiteindelijk ook langer leven.’

Een andere piste is die van de vethuishouding. Aandoeningen zoals de ziekte van Alzheimer gaan gepaard met de vorming van plaques, vette afzettingen, in de hersenen. Waarom had Hendrikje van Andel, net zoals andere superbejaarden, daar geen last van? ‘Het lijkt erop dat het ApoE-gen een rol speelt’, aldus Henne Holstege. ‘Mensen met een ApoE4-variant lopen een verhoogd risico op alzheimer; mensen met ApoE3 en ApoE2 niet. De aanwezigheid van het ApoE4-gen gaat gepaard met een verhoogde vetafscheiding in de hersenen, wat leidt tot moeilijkheden in zuurstof- en informatietransport in het brein.’

Hoe lang kan een mens leven?

Henne Holstege bestudeerde niet alleen het brein en de hersencellen van Hendrikje van Andel. Ze onderwierp ook de bloedstamcellen van de superbejaarde aan een genoomanalyse, en publiceert de resultaten van haar onderzoek deze week in het vakblad Genome Research. Ons bloed wordt voortdurend aangevuld met bloedstamcellen, die delen om alle types bloedcellen te vormen, waaronder ook witte bloedcellen. Celdeling is risicovol, want tijdens het proces kunnen genetische fouten ontstaan. Vaak delende cellen – zoals witte bloedcellen - zijn daarom gevoeliger voor een opeenstapeling van genmutaties. Er zijn al honderden genmutaties geïdentificeerd in de witte bloedcellen van leukemiepatiënten, maar het is onduidelijk of ook gezonde witte bloedcellen mutaties opstapelen. Daarom speurden Henne Holstege en haar collega’s naar dergelijke mutaties in gezonde bloedcellen van Hendrikje. Ze identificeerden er maar liefst 400, wat suggereert dat deze mutaties in de bloedcellen over een volledige levensduur onschadelijk zijn.

Er was echter iets nog opvallender aan de hand met de bloedcellen van Hendrikje: het merendeel van de bloedcellen die aanwezig waren in het gezonde bloed van Hendrikje, stamden af van nog maar twee actieve stamcellen. Ons bloed bestaat uit verschillende typen bloedcellen die continu worden aangemaakt in het beenmerg. In dat beenmerg zitten bloedstamcellen, die zich kunnen delen en die bij deze deling aangeven wat voor soort bloedcel de dochtercel moet worden. Naar schatting worden al onze bloedcellen aangemaakt door circa 1.300 bloedstamcellen die tegelijkertijd actief nieuwe bloedcellen afleveren. Maar Hendrikje had er op het einde van haar leven dus slechts twee meer die nog actief waren. Henne Holstege: ‘De vraag komt op of het merendeel van die bloedstamcellen is doodgegaan omdat ze te vaak hebben gedeeld. Als dat zo is, ligt de eindigheid van het menselijk leven misschien wel vast in een maximum aantal (bloed)celdelingen.’

Om die vraag te beantwoorden, keken de onderzoekers naar verschillende typen weefsel (bloed, nier, hersenen, aorta, lever, longen, hart, milt en slagader). Zij bestudeerden de telomeren, de uiteinden van chromosomen in de cellen van die weefsels. Bij elke celdeling worden de telomeren iets korter. Een telomeer kan je vergelijken met het plastic kapje op het uiteinde van een schoenveter dat voorkomt dat de veter uitrafelt. Op een soortgelijke manier houden telomeren het DNA samen, waardoor de genetische informatie tijdens celdelingen bewaard blijft en onze cellen optimaal blijven functioneren. Maar die aanpak heeft ook een keerzijde. Bij elke celdeling worden de telomeren korter. Het aantal celdelingen is daardoor beperkt. Uiteindelijk worden de telomeren zo kort dat de cel zich niet langer kan delen en sterft. Het is alsof een biologische klok deling per deling aftelt naar het einde.

Nu bleek dat de telomeren van de bloedcellen van de 115-jarige vrouw verreweg het kortste waren. Dat komt omdat die bloedcellen zich het vaakst hebben gedeeld tijdens haar leven. De onderzoekers denken dat het mogelijk is dat het merendeel van de circa 1.300 oorspronkelijke bloedcellen zijn doodgegaan doordat de telomeren te kort werden. Als dat waar is, zou de telomeerlengte dan een eindig aantal delingen van de (bloed)cellen representeren, en daarmee de eindigheid van het menselijk leven? Om dat uit te zoeken, verrichten Holstege en haar collega’s vervolgonderzoek, waarbij eenzelfde analyse van de genetische samenstelling van het bloed van meerdere zeer oude mensen bekeken zal worden.

Met honger van tafel

Lange tijd werd gesuggereerd dat veroudering een passief proces is. Door te ademen, te eten, ons voort te planten en te bewegen ontstaat schade in het lichaam. Die stapelt zich op, en uit zich na verloop van vele jaren in grijze haren, een moeizame tred, een slechter geheugen of een lange reeks andere ouderdomskwaaltjes. Uiteindelijk wordt de schadelast zo groot dat we sterven. Ondertussen weten we dat ouder worden een variabel proces is dat, net zoals veel andere biologische processen, uit de genen gestuurd wordt onder invloed van omgevingssignalen.

Het bekendste signaal is honger. Caloriebeperking – net te weinig eten om voldaan te zijn – verlengt het leven van schimmels, wormen en ratten. De redenering is dat het lichaam voortdurend een keuze moet maken tussen voortplanten en in goede conditie blijven, en dat die keuze afhankelijk is van de omgeving. Als er veel voedsel is, ondersteunen specifieke genen groei en voortplanting. Bij voedselschaarste verandert hun activiteit, wat zich uit in fysiologische reacties om cellen langer te laten overleven en dus veroudering tegen te gaan. ‘Steeds meer mensen die op zoek zijn naar levensverlenging, proberen dat nu door elke dag met een beetje honger van tafel te gaan’, zegt Henne Holstege. ‘Een methode die ijzeren discipline vereist, en helaas met een onzeker resultaat. Want wat onsterfelijkheidsgoeroes ook mogen beweren, het is (nog) niet bewezen dat caloriebeperking ook bij mensen het leven verlengt. Er is zelfs nog geen consensus in soortgelijk onderzoek bij primaten.’

Sport: hoe meer, hoe beter?

Het summum van de superbejaarden vind je op de wereldkampioenschapen voor zeventig-, tachtig- en zelfs honderdplussers. Tot de verbeelding spreekt de Oostenrijkse discuswerper Alfred Proksch, die begin 2011 op 102-jarige leeftijd overleed als de oudste actieve atleet ooit. Twee jaar eerder was hij nog wereldkampioen discuswerpen geworden. ‘Het is verleidelijk om te denken dat deze hoogbejaarde atleten hun lang en gezond leven te danken hebben aan sport, maar dit zijn extreme gevallen’, zegt Frouke Engelaer van de Leyden Academy. ‘Wie sport, wordt niet automatisch honderd jaar. Vermoedelijk zouden deze superbejaarden zonder hun sportcompetitie ook zo oud geworden zijn.’

Wil dat zeggen dat beweging geen zin heeft? Uiteraard niet. Uit onderzoek met ratten blijkt bijvoorbeeld dat dieren die geregeld bewegen, gemiddeld langer leven dan ratten die niet bewegen. Maar de langst levende ratten uit beide groepen leven wel ongeveer even lang. Dat wijst erop dat beweging de maximale levensduur van ratten niet verlengt, maar wel kan voorkomen dat de diertjes vroegtijdig aan ouderdomskwalen sterven. Een studie van Harvard Medical School bij 13.535 verpleegsters suggereert dat dit ook voor mensen opgaat. Verpleegsters die in 1986, op een gemiddelde leeftijd van zestig jaar, een actievere leefstijl hadden, bleken vijftien jaar later minder vatbaar voor fysieke, cognitieve of mentale aandoeningen. Maar er was geen bewijs dat de actieve verpleegsters langer leefden dan ‘luiere’ collega’s. Een goede fysieke conditie verkortte enkel de ‘aftakelingsperiode’ op latere leeftijd.

‘Beweging verlaagt het risico op hartproblemen, diabetes type 2, hoge bloeddruk, astma en chronische bronchitis’, zegt revalidatiewetenschapper Dirk Cambier van de Universiteit Gent. ‘Ook het algemene ziekenhuisgebruik ligt lager bij mensen die meer bewegen. Zij blijven vaak langer onafhankelijk en zelfstandig en hebben minder lichamelijke klachten.’ Bewegen vermindert trouwens ook het risico op een val. ‘Vrouwen die meer bewegen, hebben sterkere beenderen en een lager risico op valpartijen – twee risicofactoren voor typische ouderdomsbreuken. Toch halen veel kinderen en kleinkinderen oma of opa van de fiets, uit angst voor valpartijen. Heel soms is dat nodig, maar verbieden om fysiek actief te zijn is over het algemeen absoluut niet verstandig.’

Ook op de mentale gezondheid heeft beweging een belangrijke impact. ‘Wie door het leven heen actief is, vermindert zijn risico op alzheimer met twintig tot vijftig procent’, verklaarde neuropsycholoog Erik Scherder van de VU Amsterdam eerder in Eos (Veel sport, goed rapport, september 2011). ‘De verbeterde bloedcirculatie en verhoogde aanmaak van grijze cellen zorgen ervoor dat het brein langer optimaal blijft werken. Ook als de aandoening uiteindelijk toch optreedt, kan beweging een gunstige invloed hebben. Ouderen met vroege dementie knappen op als ze gaan bewegen. We hebben vastgesteld dat de cognitie en stemming van de patiënten na een actievere periode verbetert. Een halfuurtje wandelen per dag volstaat. Het positieve effect neemt wel af naarmate de dementie verder gevorderd is.’

Over hoeveel we moeten bewegen is er volgens Dirk Cambier nog geen eensgezindheid. ‘Het algemene advies is minstens een halfuurtje per dag, maar het lijkt erop dat meer bewegen toch wat extra voordelen oplevert.’ Dat suggereert een grootschalig onderzoek dat in 2012 is gepubliceerd in het British Medical Journal. De onderzoekers vergeleken de levensverwachting van maar liefst 15.174 olympische medaillewinnaars sinds 1896 met die van niet-olympiërs. Olympische atleten leefden gemiddeld 2,8 jaar langer dan een 'gewone' sterveling. En dertig jaar na hun Olympische glorie hadden medaillewinnaars acht procent meer kans om nog in leven te zijn dan leeftijdsgenoten uit hun land van herkomst.

Toch kan je uit dit onderzoek niet besluiten dat intensief sporten gezonder is dan gewoon bewegen. Dat blijkt dan weer uit een andere studie in British Medical Journal. De Nederlandse Frouke Engelaer van de Leyden Academy toonde aan dat de intensiteit van de sport er niet toe doet. Topsporters leven gemiddeld langer, of het nu golfers, gymnasten of atleten zijn - sporten met een verschillende fysieke belasting. Frouke Engelaer: ‘De meeste onderzoeken vergelijken atleten met de normale populatie en stellen daarna vast dat de sporters langer leven, en dus vermoedelijk ook gezonder zijn. Maar topsporters leven over het algemeen veel gezonder dan de gemiddelde bevolking. Ze roken niet en volgen een strikt dieet. Gevolg: fanatieke atleten zijn over het algemeen slank. En we weten dat slank zijn het risico op diabetes en hart- en vaatziekten verlaagt, of dat nu komt door meer te bewegen of door minder te eten. Dat maakt het moeilijk om de precieze invloed van de extra portie topsport te isoleren. Daarnaast is het goed mogelijk dat topsporters geboren zijn met een sterker lichaam, dat beter kan presteren maar tegelijk ook beter bestand is tegen bepaalde gezondheidsrisico’s. Topsporters vergelijken met de gemiddelde bevolking is in dat geval een vergelijking van appels en peren.’

Daarom vergeleek Engelaer de levensverwachting van atleten met die van andere atleten, bijvoorbeeld tussen statische (zoals gewichtheffen), dynamische (zoals wielrennen) en fysiek zwaar belastende (zoals roeien) sporten. De intensiteit van de sport bleek geen invloed te hebben op het sterfterisico. Het beoefenen van een ‘gevaarlijke’ sport heeft dat wel. Sporten met een verhoogd risico op botsingen (zoals turnen en wielrennen) of lichamelijk contact (zoals voetbal en boksen) gaan gepaard met een 13 tot 24 procent hogere sterfte na de leeftijd van 50 jaar.

Eeuwig leven

Het lijkt erop dat de genen in grote mate bepalen hoe oud we worden, en onze leefstijl hóe we oud worden. Tegelijk blijven de medische kennis en zorg verbeteren, waardoor de wereldbevolking als geheel veroudert. In België en Nederland hebben kinderen vandaag een levensverwachting van tachtig jaar, wat tien jaar meer is dan in de jaren zeventig. En die levensverwachting blijft stijgen met meer dan twee maanden per jaar. Waar zal het eindigen? ‘Er zijn mensen die zeggen dat we op een gegeven moment duizend jaar kunnen worden’, zegt Henne Holstege. ‘Zulke voorspellingen lijken nu absurd, maar dat kan veranderen naarmate onze huidige, beperkte kennis over veroudering groeit, en bijvoorbeeld leidt naar de ontwikkeling van levensverlengende medicatie. Dan rest ons nog de vraag of we het leven wel onophoudelijk willen blijven verlengen. Het verouderingsonderzoek moet er in de eerste plaats toe bijdragen dat mensen aan het eind van hun leven minder lang onder chronische ziektes gebukt gaan, en dat de levenskwaliteit verhoogt. Dat lijkt mij belangrijker dan duizend jaar worden.’