Vierpotige walvissen leefden op land en in de zee

Zeezoogdieren zoals walvissen en dolfijnen stammen af van dieren met vier poten die zich voortbewogen zoals otters. Dat besluit een internationaal team paleontologen, met daarbij ook Brusselse wetenschappers, uit een goedbewaard skelet dat ze ontdekten in de woestijn van Pisco Bassin in Peru.

De Peregocetus pacificus, letterlijk vertaald de reizende walvis die de Stille Oceaan bereikte, was 3,4 tot 4 meter lang en is het oudste fossiel van een walvis in Zuid-Amerika. Deze vondst geeft aan wanneer, langs welke route en met welke anatomische aanpassingen de eerste walvissen de Nieuwe Wereld bereikten. Dit was lang een mysterie door een tekort aan fossiele bewijzen.

'De poten van het dier konden het lichaamsgewicht dragen dus de Peregocetus kon aan land rondkruipen', zegt paleontoloog Olivier Lambert van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, die het skelet samen met collegas opgroef en beschreef. 'We zien dat onder meer omdat het bekken stevig aan het heiligbeen vastzit. En de voor-en achterpoten lijken erg op die van de Peregocetus voorouders. Je ziet zelfs nog sporen van kleine hoeven aan de tenen en vingers.'

De Peregocetus pacificus was ook een goede zwemmer. Het opgravingsteam weet niet of het dier een staartvin had omdat ze de laatste staartwervels niet vonden. 'Maar de anatomie van de eerste staartwervels lijkt op die van amfibische zoogdieren zoals otters en bevers', zegt Lambert. 'Met golvende verticale bewegingen van het achterste deel van het lijf en de stevige staart, moet de Peregocetus zich hebben voortgestuwd. Geholpen door zijn grote voeten en lange tenen die wellicht vliezen hadden.'

Walvissen ontstonden meer dan 50 miljoen jaar geleden in zuidelijk Azië uit gehoefde viervoetige landzoogdieren. Fossiele vondsten wijzen uit dat ze zich vanuit India en Pakistan naar Noord-Afrika hebben verspreid. De onderzoekers vermoeden dat de Peregocetus de Atlantische Oceaan overstak tussen Noord-Afrika en het noorden van Zuid-Amerika. De afstand tussen de twee continenten was toen twee keer zo klein als vandaag. Ook de oppervlaktestroming van Afrika richting Zuid-Amerika hielp het dier wellicht naar de overkant. Later zouden afstammelingen zich verder verspreiden naar de oostkust van Noord-Amerika.