Feiten en fabels over burn-out

Over burn-out doen heel wat halve en hele waarheden de ronde. Welke houden steek en welke mogen we naar het rijk der fabelen verwijzen?

 

Een burn-out is typisch voor deze tijd

Het lijkt wel of er een epidemie van burn-out heerst. Toch is het fenomeen niet zo nieuw als het lijkt. De wetenschap verdiept zich al sinds halfweg de 20ste eeuw in het verschijnsel. De Duits-Amerikaanse psychoanalyticus Herbert Freudenberger en de Amerikaanse sociaal psychologe Christina Maslach waren de pioniers: zij publiceerden respectievelijk in 1974 en 1976 de eerste wetenschappelijke studies over burn-out. Ook de oorspronkelijke term ‘Staff Burnout’ stamt uit de jaren 1970. Hiermee vatte Freudenberger de klachten samen die hij vaststelde bij overspannen, overwerkte werknemers in de zorgsector.

 

Burn-out is een aparte diagnose

De Amerikaanse psychologe Christina Maslach formuleerde in 1996 drie kernsymptomen van burn-out: emotionele uitputting, een gevoel van verminderd prestatievermogen of inefficiëntie en depersonalisatie, een geestestoestand waarin je je doods of onwerkelijk voelt, zodat lichaam en geest als het ware van elkaar losgekoppeld lijken. Dit gevoel kan zich ook richten op je medemensen of je werk: je distantieert je steeds meer van je baan en collega’s of wordt cynisch tegenover hen: je bekritiseert hen en keurt hen af.

Vandaag zijn dit nog steeds de meest gebruikte criteria om van een burn-out te spreken. Een stevig onderbouwde diagnose die berust op een erkend classificatiesysteem bestaat echter niet. Noch het in België en Nederland gangbare ICD-10 diagnosesysteem (International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems) van de W­ereldgezondheidsorganisatie, noch de tegenhanger van de American Psychiatric Association, de DSM-5 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) vermeldt een aparte diagnose voor burn-out.

Sommige artsen zijn er rotsvast van overtuigd dat burn-out een op zichzelf staande aandoening is. Anderen beschouwen het fenomeen als een voorstadium van een depressie. Soms wordt burn-out zelfs als modebegrip gezien – het klinkt nu eenmaal beter om te zeggen dat je thuiszit door een burn-out dan toe te moeten geven dat je een depressie hebt.

Onderzoek geeft inderdaad aan dat er een verband kan zijn tussen burn-out en depressie. Maar honderd procent zeker is dat niet.
Een burn-out lichtzinnig afdoen als pure uitputting of een tijdelijke labiele gemoedstoestand is gevaarlijk. Iemand met klachten moet altijd zorgvuldig onderzocht worden en zo snel mogelijk behandeld. Anders dreigen er ernstiger problemen.

 

Vrouwen branden sneller op

Wilmar Schaufeli, arbeids- en organisatiepsycholoog aan de Universiteit Utrecht, spitte de kwestie in 1998 uit. Uit zijn analyse van het wetenschappelijk onderzoek komt inderdaad een zeker verschil tussen mannen en vrouwen naar voren. Als ze te maken krijgen met stress, grote inspanningen en inzet raken vrouwen sneller emotioneel uitgeput dan mannen. Die worden onder druk sneller cynisch. In clichés zit een stuk waarheid: mannen proberen hun problemen met hun verstand op te lossen; vrouwen reageren vanuit de buik. Een man zal de stress op zijn werk sneller aan zijn omgeving of aan de baas wijten. Een vrouw heeft emotioneel meer te lijden onder sociale spanningen.

Bijkomend probleem voor vrouwen: de grootste last van het huishouden en de kinderen komt nog steeds op hun schouders terecht. De combinatie met een baan buitenshuis zorgt voor extra werklast en stress. Vermoedelijk leidt dat ertoe dat ze vaker een burn-out krijgen.

 

Een burn-out is iets voor midlifers

Wilmar Schaufeli (Universiteit Utrecht) en zijn collega’s analyseerden de factor leeftijd. Vooral in de eerste jaren van je carrière blijk je het risico te lopen om op te branden. De Duitse psychologen Dietmar Schulte en Rainer Künzel noemden dit fenomeen al in 1986 de ‘realiteitsschok’. De confrontatie met het beroepsleven kan hard zijn, en de professionele eisen waar je aan moet voldoen, stroken vaak niet met je persoonlijke wensen en verwachtingen.

De ontgoocheling of druk die daaruit volgt, kan leiden tot het gevoel dat je opbrandt. Daar komt bij dat jonge werknemers zich professioneel nog moeten bewijzen en vaak nog geen vast contract hebben.

Wie op jonge leeftijd een burn-out meemaakt, verdwijnt snel uit het beroepsleven of zoekt een baan die beter is afgestemd op zijn persoonlijkheid en draagkracht. Daardoor neemt het aandeel oudere mensen met een burn-out automatisch af. Er is dus een verschuiving en de verschillende leeftijdsgroepen kunnen niet zomaar met elkaar vergeleken worden.

 

Wie zijn leven onder controle heeft, blijft gespaard

Wetenschappers gespecialiseerd in depressie gaan er al langer van uit dat de zogenoemde ‘beheersingsoriëntatie’ (‘locus of control’) cruciaal is voor onze psychische gezondheid. Wie het gevoel heeft zijn leven zelf te bepalen, loopt minder risico op een depressie dan wie zich de speelbal voelt van externe omstandigheden.

Gezondheidsexpert Jennifer Gray-Stanley (Northern Illinois University) onderzocht in 2010 het verband tussen depressie, beheersingsoriëntatie en sociale steun op het werk. Het resultaat: wie op het werk veel sociale steun krijgt en wie ervan overtuigd is zijn of haar leven grotendeels zelf te bepalen, heeft minder last van depressieve symptomen.

Voor burn-out zijn er soortgelijke onderzoeksresultaten. Zo schrijft psycholoog Matthias Burisch (Universität Hamburg) in een overzichtsstudie dat mensen met een hoge, op zichzelf gerichte beheersingsoriëntatie doorgaans optimistischer zijn. Bovendien lossen zij problemen op het werk makkelijker op. Allebei eigenschappen die hen tegen een burn-out kunnen beschermen.

Dat geldt overigens ook voor zaken buiten het werkdomein, stelden de Amerikaanse psychologen Ellen Langer en Judith Rodin al in 1976 vast. Zij lieten een groep ouderen in een rusthuis zelf beslissen over de inrichting van hun kamer en over de planning van ontspanningsactiviteiten. Dat leidde bij hen tot een grotere tevredenheid dan bij andere rusthuisbewoners die geen beslissingsvrijheid hadden gekregen. Het had zelfs een impact op de sterftecijfers. Twee jaar later waren er in de tweede groep dubbel zoveel sterfgevallen als in de eerste.

Toch is dat maar één kant van de medaille. Burisch wijst erop dat een sterke beheersinsoriëntatie leidt tot een groter schuldgevoel over mislukkingen. Dat kan problematisch worden, vooral als bepaalde doelstellingen te hoog gegrepen zijn of als je negatieve omstandigheden niet zelf kan controleren. Zo zal een vastgoedmakelaar die de slechte verkoopcijfers tijdens de vastgoedcrisis helemaal aan zichzelf wijt na verloop van tijd zijn gevoel van eigenwaarde torpederen en zo het pad naar een burn-out effenen.

En dan nog dit. Hoe sterker je ervan overtuigd bent dat je de dingen zelf in de hand hebt, hoe langer je voor je doelen zal vechten. Zelfs als de hele onderneming uitzichtloos is. Dat stelden de Amerikaanse psychologen Jack Brehm en Camille Wortmann in 1975 al vast. Gevolg: je put jezelf almaar meer uit en stevent recht op een burn-out af.

Zulke mechanismen spelen vooral een rol in de zogenoemde weerstandsfase. Op een bepaald moment besef je dat je overbelast raakt. Maar je bent nog niet bereid in te grijpen door je verwachtingen bij te stellen of gas terug te nemen.

 

Een burn-out is iets voor bekende mensen

Tv-presentator Rob Vanoudenhoven, charmezanger Christoff, tv-gezichten Kathy Pauwels en Sophie Hilbrand, acteur Huub Stapel en cabaretière Karin Bloemen ... De lijst bekende Belgen en Nederlanders die door een burn-out een gedwongen pauze inlasten, is lang. Toch is dit geen typisch probleem van bekende gezichten of managers.

In de jaren 1970 gingen wetenschappers ervan uit dat vooral mensen in zorgende beroepen het slachtoffer worden van een burn-out: verplegend personeel, leerkrachten, maatschappelijk werkers ... Naarmate er meer wetenschappelijke studies en onderzoeken kwamen, werd duidelijk dat het probleem zich ook afspeelt in andere beroepen. Vandaag gaat men ervan uit dat je in elk beroep een burn-out kunt krijgen.

Meestal zijn heel betrokken werknemers het eerste slachtoffer. Collega's die zich met veel idealisme en een grote bereidheid tot presteren op hun werk storten en zich nauw betrokken voelen.

 

Slechte werkomstandigheden bevorderen een burn-out

Uiteraard speelt je werkomgeving een grote rol. Wie het gevoel heeft dat zijn of haar werk gewaardeerd en correct betaald wordt, zal meestal tevredener zijn met zichzelf en zijn baan, en loopt dus minder risico op een burn-out.

Belangrijk is ook de vrijheid op het werk. Kan je zelf beslissen hoe je je functie en je werkomgeving invult? Veel werknemers vinden inspraak belangrijk. Hun ervaring en vaardigheden kunnen het arbeidsproces bijvoorbeeld helpen te optimaliseren. Ook het omgekeerde geldt: wie betrokken wordt bij het plannen van projecten en het nemen van beslissingen, krijgt meer begrip voor het belang van bepaalde procedures.

Als je als medewerker ondervindt dat je tot op zekere hoogte invloed hebt, dan zal je je meer met het bedrijf identificeren en het gevoel hebben dat je dezelfde waarden nastreeft. En dat beschermt je aanzienlijk tegen een burn-out.

Als pakweg een staflid in de farmaceutische sector twijfelt aan de producten en ethische regels van het bedrijf, dan ontstaat er een innerlijk conflict. Kan hij of zij de doelen en de koers van het concern voor een stuk mee bepalen of neemt het bedrijf de feedback van zijn klanten serieus en zet het die adequaat in de praktijk om, dan zal de identificatie en de werktevredenheid toenemen.

Maar er is een keerzijde. Wie te veel vrijheid heeft en zich niet bekwaam voelt om de nodige beslissingen te nemen, zal onzeker worden. En ook dan ligt overbelasting op de loer.

 

Veranderde waarden dragen bij tot een burn-out

De werknemers van nu zijn niet meer die van vroeger. Dat cliché klopt. De Amerikaanse psychologe Jean Twenge (San Diego State University) onderzocht in 2010 de evolutie van waarden op het werk bij drie generaties: de babyboomers (geboren tussen 1940-1960), Generatie X (1960-1980) en Generatie Y (1980-1998).

Generatie X en Y blijken sterker extrinsiek gemotiveerd dan de babyboomers. Bij het kiezen van een job gaan de latere generaties eerder af op salaris, aanzien en werkzekerheid. De intrinsieke motivatie, het belang van werkplezier bijvoorbeeld, is steeds verder gedaald.

Die tendens verhoogt het risico op stress op het werk. Wie kiest voor het geld en tegen zijn of haar talenten en interesses, loopt het gevaar zijn of haar baan vroeg of laat een verschrikking te vinden.

Twenge en haar collega’s stelden bovendien vast dat ook de sociale ingesteldheid met elke generatie is afgenomen. Collega’s en familieleden zijn minder bereid elkaar te steunen. De kans om steun van anderen te krijgen als je in de problemen zit, is dus niet zo groot als vroeger. Veranderde waarden dragen dus inderdaad bij tot een hoger risico op een burn-out.

 

Een burn-out heeft ook te maken met je privé-leven

Met een harmonieus privéleven kun je dingen die fout lopen op het werk voor een stuk opvangen en jezelf weer in evenwicht brengen. Een goede partnerrelatie kan een zekere bescherming bieden tegen een burn-out.

Singles blijken gevoeliger te zijn voor een burn-out. Al kan een goed sociaal netwerk dat, net als een goede partner, soms compenseren.

Wie alleen woont of alleenstaande ouder is, draagt alleen verantwoordelijkheid en kan de huishoudelijke taken niet verdelen.  Dat verhoogt de stress en vermindert de tevredenheid op het werk en het subjectieve prestatievermogen, beschreef het team van organisatiepsychologe Susan Jackson (Rutgers University) in 1986 al. Het is dus een typische voedingsbodem voor een burn-out.

 

Wie iets dramatisch meemaakte, krijgt sneller een burn-out

Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er een verband is tussen ‘life stress’ en het risico op depressie. Wie een naaste verloor, een zware ziekte of ongeval meemaakte, misbruikt of mishandeld werd, maar ook wie ontslagen wordt, loopt meer risico om symptomen van een depressie te ontwikkelen. Ook nog lang daarna. Hoe meer traumatische gebeurtenissen, hoe hoger het risico op een depressie.

Een baanbrekende studie hierover verscheen in 2003. Psychologe Terrie Moffitt (King’s College London) onderzocht het verband tussen het gen 5-HTT, dat mogelijk een rol speelt bij depressie, het aantal kritieke levensgebeurtenissen en het risico op een depressie. Uit dit onderzoek bleek dat het gen alléén niet volstaat om het risico op een depressie te verhogen. Hoe meer kritieke ervaringen, hoe groter het risico op depressie bij mensen met deze genvariant.

Geldt iets soortgelijks ook voor het risico op een burn-out? Dat hebben wij in 2015 in Bonn onderzocht bij patiënten en bij gezonde, werkende proefpersonen. We konden in elk geval het verband bevestigen tussen het aantal kritieke levensgebeurtenissen en een depressie. Maar die link was er niet voor burn-out.

Mogelijk valt dat te verklaren doordat een burn-out grotendeels te maken heeft met werkomstandigheden en minder met het privé-leven. Op dit punt verschilt een depressie dus duidelijk van een burn-out.

 

Een burn-out is een kwestie van persoonlijkheid

Wie angstig, onzeker of emotioneel labiel is, met sluimerende schuldgevoelens kampt of uiterst prikkelbaar is, loopt meer risico om een depressie of een burn-out te krijgen. Omgekeerd vermindert de vaardigheid om je eigen gedrag te sturen dat risico. Zelfregulatie en zelfreflectie, een sterk verantwoordelijkheidsgevoel, doelgericht handelen, zelfacceptatie, wilskracht en nauwgezetheid: het zijn allemaal eigenschappen die een zekere bescherming bieden tegen stressgerelateerde aandoeningen. Op voorwaarde dat ze niet in een extreme vorm aanwezig zijn.

Bij depressie is het verband duidelijk. Bij burn-out moeten we meer voorbehoud maken,  zo stelde onze werkgroep in 2015 vast. We zagen ook dat er bij mannen over het algemeen een sterker verband was tussen hun persoonlijkheid en symptomen van een depressie of een burn-out. Zowel positief als negatief, overigens. Een onzekere, prikkelbare man loopt meer risico dan eenzelfde soort vrouw; een evenwichtig karakter biedt mannen meer bescherming dan vrouwen.

Dat kunnen we mogelijk verklaren doordat mannen en vrouwen naar verschillende strategieën grijpen om met stressvolle situaties om te gaan. Zo ontdekte de Spaanse psychologe Pilar Matud (Universidad de la Laguna op Tenerife) in 2004 dat vrouwen bij problemen sociale steun zoeken, terwijl mannen voor een ‘eenzame’ oplossing gaan. Daarom zijn zij in ernstige situaties meer op zichzelf aangewezen dan vrouwen, die kunnen terugvallen op advies en suggesties uit hun omgeving. De neiging om naar ‘mannelijke’ oplossingsstrategieën te grijpen, draagt dus het gevaar in zich om een depressie of burn-out te krijgen.

 

De campagne Te Gek?! vraagt deze week extra aandacht voor stoornissen. Wij van Psyche & Brein zoomen daarom elke dag in op een psychisch probleem. Lees hier de andere artikels:

* Vijf misverstanden over eetstoornissen

* Hoe geraak je van je angsten af?

* Feiten en fabels over burn-out

* Premenstrueel syndroom