Astronauten hebben méér hersenvocht

Dat een langdurig verblijf in de gewichtloze ruimte een ferme impact heeft op het menselijk lichaam, wisten we al. Ook op vochtkamers in onze hersenen, blijkt nu.

In de ruimte krijgen astronauten niet alleen te maken met gewichtloosheid, maar ook met een continu bombardement van kosmische straling (die behalve kanker ook tal van andere ziekten zoals cataract maar ook dementie kan veroorzaken).

Belgische wetenschappers hebben voor het eerst de impact onderzocht van langdurige ruimtereizen op een specifiek deel van ons brein, namelijk de ventrikels of vochtkamers. Daarin zit het grootste deel van het hersenvocht, dat behalve als interne buffer ook funtioneert als een aan- en afvoerkanaal van respectievelijk voedings- en afvalstoffen.

Bij elf Russische kosmonauten onderzochten ze de grootte van de vochtkamers vlak vóor het vertrek naar de ruimte (het internationale ruimtestation ISS), vlak na de terugkeeer op aarde, en nog een keer een half jaar daarna. Telkens ging het om lanfgdurige verblijfperiodes in de ruimte (minstens zes maanden).

De onderzoekers merkten een duidelijke toename van het volume van de vochtkamers op. Meteen na terugkeer bedroeg die (gemiddeld) 13,3 procent – groot genoeg om met het blote ook te kunnen zien op hersenscans. Volgens de vorsers hoeft die volumestijging geen probleem te zijn. Integendeel, in gewichtloze toestand stroomt er meer vocht naar de hersenen. De uitzettende ventrikels zorgen er dus voor dat de druk in de hersenen ongeveer gelijk blijft.

Eens op aarde krimpen de vochtkamers weer, merkten de wetenschappers. Al gebeurt dat eerder traag, want na zeven maanden bedroeg de gemiddelde volumestijging nog altijd 6 procent.

Nog volgens de onderzoekers zijn de groter wordende vochtkamers gelinkt aan problemen met het zicht waarmee vele ruimtereizigers kampen na hun verblijf in de ruimte. Toch is dit visuele probleem eerder beperkt, en niet van die aard om aan de alarmbel te trekken.