Voeding

Eten na corona

De coronacrisis schudde ons voedselsysteem flink door elkaar. Hét moment om de geglobaliseerde, industriële landbouw aan te pakken, volgens sommigen. Worden ecologisch en lokaal het nieuwe normaal?

 

‘Belgen verzocht om meer frieten te eten’. Door de coronacrisis raakten aardappelboeren hun oogst niet kwijt: 750.000 ton aardappelen bedoeld voor export als diepvriesfrieten vonden als gevolg van lockdowns en gesloten horeca geen afnemer. De oproep van sectorvereniging Belgapom om uit solidariteit een extra frietje te steken, schopte het tot wereldnieuws. 

Aardappeltelers zaten niet als enige in de puree. Amerikaanse melkboeren loosden miljoenen liters melk. Miljoenen kippen en varkens raakten er niet in het slachthuis en moesten in hun stallen worden afgemaakt. In Iran werden kuikens bij gebrek aan vraag en voer levend begraven. Wereldwijd doken beelden op van perfect eetbare gewassen die eindigden als veevoeder, in vergistingsinstallaties, of gewoon in de grond werden geploegd. 

Tegelijk dreigden in verschillende Afrikaanse landen voedseltekorten omdat de import van rijst uit landen als Cambodja, Vietnam en India stokte. Het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties becijferde dat door de coronacrisis zo’n 130 miljoen extra mensen door acute honger worden bedreigd, bovenop de al voorziene 135 miljoen. Landen in Afrika bezuiden de Sahara zoals Somalië en Soedan importeren jaarlijks zo’n 40 miljoen ton granen en zijn daardoor erg kwetsbaar voor prijsschommelingen en sputterende aanvoerketens. 

Geen wonder dat de coronacrisis tot reflectie over ons voedselsysteem aanzette. Het noopte menig analist tot de conclusie dat ons voedselsysteem ‘gebroken’, ‘failliet’ of anderszins aan een radicale omslag toe is. Volgens het International Panel of Experts on Sustainable Food Systems (IPES) dringt zich meer dan ooit een paradigmashift op van industriële landbouw naar agro-ecologische systemen. Ook ngo’s als Greenpeace richtten hun pijlen op de industriële landbouw en wijzen op het belang van lokale, kleinschalige en ecologische voedselproductie. Een groep academici riep op om werk te maken van grotere voedselonafhankelijkheid. 

Daarmee lijkt het nieuwe coronavirus ook in het voedseldebat vooraf bestaande overtuigingen te bevestigen. Het gebrek aan eenduidige definities helpt de discussie niet vooruit. Wat is ‘industriële’ of ‘intensieve’ landbouw? Doorgaans verwijzen de termen naar sterk gespecialiseerde landbouw, die door de inzet van grondstoffen zoals kunstmest en pesticiden streeft naar een hoge opbrengst per hectare. 

Schaal speelt een rol, al is ook die onduidelijk. Onze eigen ‘industriële’ bedrijven zijn op wereldschaal keuterboeren. Tegelijk bestaan er biobedrijven van duizenden hectaren. ‘Agro-ecologie’ is eveneens een vage term die verwijst naar landbouw volgens ecologische principes, en die in zijn meest extreme vorm het gebruik van chemische inputs als pesticiden en kunstmest helemaal wil bannen. Het is ook een politieke en sociale beweging die ijvert voor meer autonomie voor de boer en meer productie voor de lokale markt. Is dat de weg die we op moeten? 

Vertroebeld debat

De IPES-experts wijzen erop dat de industriële landbouw leidt tot de vernietiging van natuurlijke ecosystemen en zo tot meer contact tussen mensen en wilde dieren, en een verhoogd risico op ziektes die overspringen van dier naar mens. Dat is deels correct, wanneer je bijvoorbeeld denkt aan de grootschalige teelt van veevoeder in Zuid-Amerika. Maar in Afrika bezuiden de Sahara is volgens een analyse in het tijdschrift Science kleinschalige landbouw de voornaamste reden voor ontbossing. 

Bioloog Olivier Honnay (KU Leuven) wees er op eoswetenschap. eu op dat de relatie tussen biodiversiteit en infectieziektes complex is. Een aantasting van de natuur kan meer problemen met infectieziektes veroorzaken, maar soms leidt hogere biodiversiteit net tot een hogere ziektedruk. Uiteraard blijven er dan nog redenen genoeg over om de aantasting van natuurlijke ecosystemen en de achteruitgang van biodiversiteit te willen stoppen. 

De coronacrisis plaatst twee visies op hoe we dat het best doen opnieuw tegenover elkaar. Het land sparing-kamp wil met intensieve landbouw zoveel mogelijk voedsel produceren op een zo klein mogelijke oppervlakte. Zo blijft meer land over voor natuur. Menselijke activiteiten en natuur ruimtelijk scheiden lijkt bovendien een goede manier om de overdracht van ziektes te beperken. Aan de andere kant van het spectrum wil het land sharing-kamp ecologische landbouw en natuur verweven. 

‘De coronacrisis herinnert ons eraan dat een globaal voedselsysteem het beste vangnet tegen schokken is’

In een analyse over ons landbouwsysteem in het postcoronatijdperk in het vakblad Outlook on Agriculture lijsten Franse wetenschappers de sterktes en zwaktes van beide strategieën op. Doordat de opbrengsten per hectare de voorbije decennia spectaculair zijn gestegen, konden honderden miljoenen hectaren land gespaard blijven van de ploeg. 

Maar wanneer er te veel wordt bemest of er te veel bestrijdingsmiddelen worden gebruikt, heeft dat streven naar hoge opbrengsten een negatieve impact op het milieu. Bovendien leidt opbrengstmaximalisatie vaak tot monotone landschappen die nog weinig andere ecosysteemdiensten leveren. Extensieve landbouw laat dan weer weliswaar een hogere biodiversiteit in landbouwgebied toe, maar vraagt door de lagere opbrengsten per hectare voor eenzelfde productie meer ruimte, die ten koste gaat van natuur. 

Wat te kiezen? Het goede nieuws is dat dat niet hoeft. In Conservation Biology toonden Britse onderzoekers vorig jaar dat een tussenoplossing het best is voor de biodiversiteit. In dat ‘driecompartimentensysteem’ worden de beste gronden ingezet voor hoogproductieve landbouw, zodat elders land vrijkomt voor ongerepte natuur, met natuurvriendelijke, minder productieve landbouw als buffer tussen beide. 

De onderzoekers wijzen op enkele misvattingen die het debat vertroebelen. De cruciale rol van een passend beleid wordt vaak over het hoofd gezien: hoogproductieve landbouw leidt niet vanzelf tot meer ruimte voor natuur. En een pleidooi voor die hoogproductieve landbouw mag niet worden verward met een pleidooi voor business as usual. 

Het komt erop aan de opbrengst te maximaliseren met een zo laag mogelijke impact op het milieu. Dat kan door meststoffen, pesticiden, water en andere grondstoffen gericht in te zetten. Ecologische technieken kunnen daar zeker een rol bij spelen. ‘Duurzame intensivering betekent dat we op sommige plaatsen meer bemesting en pesticiden nodig hebben, en op andere net minder’, aldus landbouwexpert Wannes Keulemans (KU Leuven). 

De volledige agro-ecologische omwenteling die naar aanleiding van de coronacrisis opnieuw wordt bepleit lijkt geen goede zaak. Niet voor de natuur, en ook niet voor een groot aantal boeren. 

Werktuigen of boeien

In het tijdschrift Nature toonden wetenschappers aan hoe in 69 landen, vooral in Afrika, de gewasopbrengsten nog niet de helft bedragen van de opbrengsten die met de beste methodes haalbaar zijn. Niet alleen de boeren zouden gebaat zijn bij het dichten van die opbrengstkloof. Bevolkingsgroei en toenemende welvaart zullen de vraag naar voedsel doen stijgen. 

De onderzoekers berekenen dat als we de productiviteit van de landbouw verhogen de behoefte aan extra landbouwgrond met miljoenen hectaren kan dalen. Opnieuw: mét het juiste flankerende beleid. Want productievere landbouw kan het net nog aantrekkelijker maken om meer bos te kappen voor landbouw. Ze bepleiten daarvoor een mix van ecologische en moderne technieken, zoals de teelt van vlinderbloemigen (die stikstof
in de bodem brengen), het verhogen van de hoeveelheid organische stof in de vaak arme landbouwbodems, maar ook veredeld zaaigoed, kunstmest en pesticiden. 

In de agro-ecologische transitie die organisaties zoals IPES en Voedsel Anders bepleiten is voor kunstmest, pesticiden en zelfs de modernste zaadveredeling weinig tot helemaal geen plaats. 

Onze ‘industriële’ landbouwbedrijven zijn op wereldschaal keuterboeren. Op de foto: sojateelt in Brazilië.

In Outlook on Agriculture zet de Oegandese Nassib Mugwanya (National Crops Resources Research Institute) uiteen waarom die invulling van agro-ecologie voor Afrika een ‘doodlopend straatje’ is. Zo is het hoogst onzeker of agro-ecologische productie op grote schaal mogelijk is zonder aanzienlijk lagere opbrengsten in vergelijking met gangbare productie. Veel kleine boeren passen nu al technieken toe die agro-ecologie promoot, zoals het combineren van verschillende gewassen en mulching, het bedekken van de bodem met organisch materiaal om uitdroging en de groei van onkruid tegen te gaan. Tot kunstmest, pesticiden en veredeld zaaigoed hebben ze vaak geen toegang. 

Om voor de broodnodige transformatie van de landbouw te zorgen, is het agro-ecologische model te beperkend, aldus Mugwanya. Om hun situatie te verbeteren, hebben Afrikaanse boeren meer opties nodig, niet minder. In plaats van te focussen op productiesystemen en het al dan niet gebruiken van bepaalde technologieën, zouden we ons beter afvragen waar zowel de boeren als het milieu het meest bij gebaat zijn. Hoewel agro-ecologische technieken nuttig kunnen zijn en er vaak nog marge is om hun gebruik te optimaliseren, moeten we ze zien als een set werktuigen, niet als een paar handboeien. 

De wereld voeden

Volgens de pleitbezorgers van agroecologie hebben we de industriële landbouw met zijn focus op hoge opbrengsten niet nodig om de wereld te voeden. Ze wijzen erop dat ongeveer een derde van het akkerland vandaag wordt gebruikt om veevoeder te telen. Bij elkaar opgeteld zijn weidegrond en veevoederteelt goed voor bijna driekwart van het wereldwijde landbouwareaal. Dat we door onze vleesconsumptie te reduceren het landgebruik en de milieu-impact van de landbouw zouden kunnen beperken, staat niet ter discussie. Of dat ook betekent dat we zonder intensieve landbouw kunnen, is een andere kwestie. 

In een pleidooi om naar aanleiding van de coronacrisis het hele systeem op de schop te nemen, wijzen ngo’s zoals Greenpeace erop dat niet de industriële landbouw, maar ‘kleine boeren’ de wereld voeden. Ze verwijzen daarvoor naar cijfers van de Wereldlandbouworganisatie (FAO): ongeveer 500 miljoen van de 570 miljoen landbouwbedrijven op de wereld zijn familiale bedrijven, die samen 80 procent van het voedsel produceren. 

Familiaal is niet hetzelfde als klein. Sommige familiale bedrijven kunnen erg groot zijn. En wat is klein? Zo’n 475 miljoen boerderijen zijn kleiner dan twee hectare. Samen bewerken ze 12 procent van de wereldwijde landbouwgrond. ‘Het lijkt onwaarschijnlijk dat ze op zo’n beperkte oppervlakte het gros van de wereldwijde voedselvoorraad produceren’, besluiten FAO-experts in het vakblad World Development. Claims die dat wel suggereren noemen ze ongefundeerd. Een recentere studie in Global Food Security komt uit op ongeveer een derde van het voedsel dat door kleine boeren wordt geproduceerd. 

In ontwikkelingslanden bewerken kleine boeren wel een groter aandeel van het landbouwareaal en spelen ze een cruciale rol in de voedselvoorziening. De FAO wijst er echter op dat veel kleine boeren er niet in slagen genoeg te produceren om in hun levensonderhoud te voorzien. Boeren die wel hoge opbrengsten halen, slagen daar vaak in dankzij onbetaalde arbeid van familieleden. Om boeren uit de armoede te tillen, is het volgens de FAO noodzakelijk dat de productiviteit per eenheid arbeid stijgt. 

Het lijkt er dus op dat het grootste deel van het door familiale landbouwbedrijven geproduceerde voedsel van een relatief beperkt aantal bedrijven komt. Veel ‘kleine’ boeren slagen er nauwelijks in zichzelf en hun familie te voeden, laat staan de wereld. 

Wat is lokaal?

Volgens nogal wat analyses legt de coronacrisis de zwakheden van ons geglobaliseerde voedselsysteem bloot. Het idee achter die wereldhandel is dat we efficiëntiewinst boeken door voedsel te produceren op de plaatsen die daar het meest geschikt voor zijn. 

Maar hoe efficiënt is een systeem dat niet is opgewassen tegen schokken zoals de coronacrisis, vroeg de Canadese econome Jennifer Clapp zich af in The New York Times. Om het systeem minder kwetsbaar te maken, hebben we volgens Clapp nood aan meer diversiteit in ons voedselsysteem en een grotere focus op lokale en regionale productie. 

Lokaal is helaas een al even vage term als industrieel. Van onze eigen landbouwproducten gaat 80 procent naar Europese landen, waarvan 60 procent naar onze buurlanden. Is dat nog lokaal? Het hangt ervan af aan wie je het vraagt. 

Voor het milieu is de meerwaarde van ‘lokaal’ voedsel beperkt. Het aandeel van transport in de klimaatimpact van voedsel is beperkt, doorgaans minder dan 10 procent. Een analyse van de voetafdruk van Europese voedingspatronen in Global Food Security kwam uit op 6 procent. Uitzondering is voedsel dat met het vliegtuig komt. Maar doorgaans is wat je eet en hoe je eten is geproduceerd doorslaggevender dan waar het vandaan komt. 

‘Sterke handelsrelaties vormen de beste verzekering tegen meer honger in de wereld’

Een analyse in Nature Sustainability toonde onlangs nog aan wat de milieuwinsten van intensieve landbouw op de juiste plaats kunnen zijn. De wetenschappers onderzochten voor zestien gewassen – van aardappelen tot soja – waar
ze momenteel groeien, waar ze op basis van de klimaateisen van het gewas idealiter zouden groeien, en hoeveel een hectare akkerland onder optimale bemesting op verschillende plaatsen opbrengt. 

Door die gewassen te telen in de meest geschikte gebieden, in combinatie met duurzame intensivering, zouden we het ruimtebeslag van de akkerbouw tot de helft kunnen terugdringen. Dat ruimtebeslag is nu goed voor 15 miljoen vierkante kilometer, vijfhonderd keer België. Het is een theoretische oefening, die volgens de onderzoekers niettemin aangeeft wat er mogelijk is als ook boeren in ontwikkelingslanden optimaal zouden kunnen werken en we goed over de ruimtelijke planning van akkerbouw zouden nadenken. 

Een recente studie in Nature Food maakt duidelijk hoe belangrijk handel is. Slechts 11 tot 28 procent van de wereldbevolking kan zijn behoefte aan granen zoals tarwe, rijst en mais dekken binnen een straal van 100 kilometer. Voor een kwart tot 64 procent van de wereldbevolking is daarvoor transport over afstanden boven de duizend kilometer nodig. 

Het is zeer twijfelachtig of de bepleite agro-ecologische revolutie volstaat om Afrikaanse boeren uit de armoede te tillen.

Meer of minder handel

Sommige experts pleiten net voor méér handel. ‘De wereldmarkt is juist noodzakelijk voor de continuïteit van de voedselvoorziening’, schreef Louise Fresco, voorzitter van de raad van bestuur van Wageningen Universiteit in NRC

‘De coronacrisis herinnert ons eraan dat een globaal voedselsysteem het beste vangnet tegen schokken is’, besluiten de analisten van het Amerikaanse Breakthrough Institute. Zo zorgde de hittegolf in de zomer van 2003 in verschillende landen voor tegenvallende oogsten, maar konden die tekorten door handel worden opgevangen. Er kan altijd weleens iets misgaan, maar de kans dat het overal tegelijk misgaat, is klein. 

Leuvense onderzoekers tonen in Nature Climate Change aan hoe meer handel bescherming kan bieden tegen dalende opbrengsten als gevolg van de klimaatverandering. De wetenschappers gingen voor verschillende klimaatscenario’s na wat overal ter wereld de impact op oogsten zou zijn. Ze onderzochten ook het effect van meer of minder handel. 

‘Het huidige beleid werkt maatregelen als milieubelastingen en afspraken over eerlijke prijzen vooral tegen’

In het slechtste geval – sterke opwarming en restricties op verhoogde import – zouden tegen 2050 73 miljoen extra mensen ondervoed zijn. Door handelsbarrières zoals importtarieven en gebrekkige infrastructuur weg te werken, zouden dat er ‘slechts’ 20 miljoen extra zijn. De onderzoekers beklemtonen wel dat dat doordacht moet gebeuren om te vermijden dat export vanuit risicogebieden ten koste gaat van voedselproductie voor de eigen bevolking. Een belangrijke kanttekening is bovendien dat handel weliswaar de beschikbaarheid van voedsel verhoogt, maar er niet automatisch voor zorgt dat de lokale bevolking dat voedsel ook kan kopen. 

‘De klimaatverandering heeft wereldwijd een impact op de landbouw, maar de gevolgen verschillen per regio’, zegt Charlotte Janssens (KU Leuven), die het onderzoek leidde. ‘In het noordelijk halfrond zal er voldoende voedsel beschikbaar blijven, maar in Afrika of Zuid-Azië kunnen dalende opbrengsten leiden tot hogere prijzen en meer honger. Niet meer protectionisme, maar het behouden en versterken van handelsrelaties biedt daartegen de beste verzekering.’ 

Vrijhandel is natuurlijk niet vrij van gebreken. De problemen zijn bekend. Boeren die het zout in de pap niet verdienen en moeten concurreren met collega’s aan de andere kant van de wereld. De impact op
het milieu en dierenwelzijn die niet in de prijs van voedsel verrekend is. Landbouwethicus Stef Aerts (Odisee Hogeschool) pleit al langer voor een sterker landbouwbeleid en overleg tussen alle spelers in de keten, zodat boeren fatsoenlijk worden vergoed voor het voedsel dat ze produceren en de andere diensten die ze leveren. ‘Zowel boeren, dieren als het milieu zouden er aanzienlijk op vooruit kunnen gaan zonder dat daarvoor het hele systeem op de schop moet’, zegt Aerts. 

Landbouweconoom Erik Mathijs (KU Leuven) denkt er ook zo over. ‘Het probleem is dat het huidige beleid maatregelen zoals milieubelastingen en afspraken over eerlijke prijzen eerder tegenwerkt dan faciliteert.’ 

Herstellingen

In zijn boek De tovenaar en de profeet schetst Amerikaans journalist Charles Mann de breuklijnen in het voedsel- en landbouwdebat. Simpel gesteld staan de tovenaars voor meer technologie en intensieve landbouw, en de profeten voor ecologische en kleinschalige productie. Mann illustreert hoe een discussie die lijkt te gaan over de beste manier om ons voedsel milieuvriendelijk te produceren ook om onderliggende waarden draait. Er gelden verschillende opvattingen over het goede leven en de rol van voedsel en landbouw in de samenleving. 

Beide ‘kampen’ zijn niet eenvoudig te verzoenen, maar willen in essentie hetzelfde: voldoende voedsel, milieuvriendelijk geproduceerd door een gelukkige boer. Om daarvoor te zorgen, zijn er tal van herstellingen aan ons ‘gebroken’ voedselsysteem mogelijk waar beide partijen zich kunnen in vinden. Alleen lijken sommige naar aanleiding van de coronacrisis voorgestelde extreme oplossingen meer kwaad dan goed te doen.