‘We overschatten de rol van voeding’

In zijn nieuwste boek zet arts Hendrik Cammu de voedings­wetenschap op haar plaats. Gezond eten is simpel. Eet g­evarieer­d, beweeg en word niet al te dik. De rest is g­erommel in de marge.

In Wat moet ik nu geloven, dokter? presenteert gynaecoloog en publicist Hendrik Cammu ons ‘de beste versie van de waarheid over eten en bewegen’. Waarom niet gewoon de waarheid? Omdat wat vandaag in de geneeskunde zeker lijkt, morgen onzeker kan zijn, schrijft Cammu. Daar leren we maar beter mee leven. Hij wil ons geen zekerheden voorschotelen, wel inzicht. In de complexiteit van medisch onderzoek, en voedingswetenschap in het bijzonder.

Ik tref Cammu in een tearoom in zijn tweede thuisstad Oostende, bij enkele kopjes koffie. ‘An unguilty pleasure’ volgens zijn boek

Waarom schrijft een gynaecoloog in hemelsnaam een boek over voeding en gezondheid? Alsof hij het ons hoort denken, beantwoordt Cammu de vraag al op de eerste pagina. Hij heeft als arts een brede interesse in wat ons langer doet leven en vroeger doet sterven. Hij schreef er het Boek van leven en dood over en geeft geregeld voordrachten voor een breed publiek. Tijdens de vragenronde achteraf is voeding steevast het populairste thema. Dus verdiepte Cammu zich in de wondere wereld van de voedingswetenschap. ‘Ik heb dit boek geschreven als medisch geschoold journalist, met een houding van Alice in Wonderland’, zegt hij.

Ik tref Cammu in een door gepensioneerden bevolkte tearoom in zijn tweede thuisstad Oostende, bij enkele kopjes koffie. ‘An unguilty pleasure’ volgens het boek, want hij vond in de literatuur enkel goeds over koffie. Koffiedrinkers leven langer. Laat aanrukken dus, die bakjes troost.

Wat wil u met dit boek bereiken?

‘Ik probeer de relativiteit van voedingsadviezen te duiden. De mensen die mij benaderen eten vaak ‘op grootmoeders wijze’, en af en toe een pateeke met koffie. Is dat niet slecht, dokter? Krijgen we daar geen kanker van? Ik vind dat we die mensen met rust moeten laten. We overschatten de rol van voeding als oorzaak van ziekte. De impact van voeding op ons risico om kanker te krijgen, is erg klein. Het effect op hart- en vaatziekten is iets groter. Het mediterrane voedingspatroon scoort op dat vlak redelijk goed. Het is rijk aan groenten en fruit, volle granen, vis, noten en olijfolie, en het heeft weinig rood en bewerkt vlees.’

Vanwaar die overschatting?

‘In dit tranendal zijn mensen op zoek naar manieren om controle uit te oefenen op hun leven. Voeding is een van de weinige dingen waar we zelf vat op hebben. Dus denken mensen: door gezond te eten kan ik het verschil maken. Ja, dat kan. Als je in China woont, waar mensen bijna geen fruit eten. Chinezen die dat wel doen, zien hun risico op hart- en vaatziekten spectaculair dalen. Terwijl bij ons de meeste mensen goed doorvoed zijn en geen tekorten hebben. Een beetje meer of minder van dit of dat maakt dan niet zoveel uit.’

‘Eet gevarieerd en met mate’ is uw belangrijkste advies. Klinkt bekend.

‘Niet erg sexy, ik weet het. Maar ik bewijs wel waarom ik dat zeg. Ik heb mij gebaseerd op de recentste studies in medische topvakbladen. Maar het blijkt ook uit de statistieken over de gemiddelde levensduur. Een Zweed wordt gemiddeld 83 jaar. Een Spanjaard ook. Je gaat mij toch niet vertellen dat die hetzelfde eten? Een Zweed eet nooit olie, een Spanjaard zweert erbij. Toch worden ze even oud.’

Toch horen we geregeld hoe voedingsonderzoek een verband vindt tussen bepaalde voedingspatronen en het risico op allerlei ziektes.

‘Voedingsonderzoek focust te veel op extremen. Het verdeelt mensen onder in groepen. Aan de ene kant van het spectrum vind je de mensen die erg veel groenten en fruit, of vlees, of verzadigd vet, of eender wat eten. Aan de andere kant zitten de mensen die erg weinig consumeren. Daartussenin zitten groepen met een meer gematigde consumptie.

De mensen die mij benaderen eten vaak ‘op grootmoeders wijze’, en af en toe een pateeke met koffie. Krijgen we daar geen kanker van, dokter? Ik vind dat we die mensen met rust moeten laten

Wetenschappers vinden zelden verschillen tussen de groepen die met mate eten. Doorgaans zien ze enkel een significant verhoogd of verlaagd risico als ze de extremen van het spectrum met elkaar vergelijken. En dan nog zijn de verschillen vaak klein. Denk aan een lager risico van 5 tot 10 procent op hart- en vaatziekten. Voor een individu maakt dat nauwelijks iets uit.’

Op bevolkingsniveau hebben kleine verschillen toch wel een groot effect? Hart- en vaatziekten veroorzaken ongeveer 30 van de 100 overlijdens. Op een bevolking van 10 miljoen betekent een paar procent minder risico enkele honderdduizenden gevallen minder.

‘Dat is uiteraard juist. Het punt is dat de percentages niet helemaal betrouwbaar zijn. Sommige studies vinden geen effect, andere spreken over een verdubbeld effect. Het is gevaarlijk om dan conclusies door te trekken naar de hele bevolking. Pas als alle onderzoeken in dezelfde richting wijzen kan je met grote waarschijnlijkheid zeggen wat het effect van bepaalde voeding is.’

Dat voedingswetenschappers elkaar tegenspreken, is vaak te wijten aan wat u parkeerplaatswetenschap noemt.

‘Wetenschappers hebben de neiging te onderzoeken wat ze al kennen. Zoals iemand die op een parking zijn sleutels verliest, zoekt in de buurt van een lantaarnpaal. Niet omdat hij ze daar heeft verloren, maar omdat hij daar het beste ziet.

Na decennia van onderzoek kunnen wetenschappers het maar niet eens worden over hoeveel zout we nodig hebben

Neem nu zout. (Enthousiast:) Een fantastisch voorbeeld! Na decennia van onderzoek kunnen wetenschappers het maar niet eens worden over hoeveel zout we nodig hebben. De ene groep zegt dat te veel zout doodt. De andere zegt dat zout veel minder kwaad kan dan gedacht of zelfs dat te weinig zout schadelijk is. Volgens epidemioloog Ludovic Trinquart werken wetenschappers in een parallel universum en willen ze elkaars werk niet kennen.

Stel dat je je hele carrière hebt opgebouwd rond één onderwerp, en na dertig jaar blijkt dat je er de hele tijd naast zat. Wat ga je dan doen? Het is des mensen om dat niet te willen toegeven. Onderschat ook niet hoe manipuleerbaar onderzoek is, zelfs als je denkt dat je objectief bezig bent.’

Wat met onderzoek dat de consumptie van blauwe bessen, broccoli of noten koppelt aan lagere sterfte?

‘Lagere sterfte is niet gelijk aan langer leven. Bij dat soort onderzoek volgt men twee groepen mensen pakweg tien jaar op. Proefpersonen uit de ene groep moeten bijvoorbeeld het mediterrane voedingspatroon volgen, de anderen mogen eten wat ze willen. Dan kan je vinden dat de sterfte in de eerste groep na die tien jaar iets lager ligt. Maar volg die mensen eens op tot ze allemaal dood zijn: aan de eindmeet vind je geen verschil.

Dat geldt niet alleen voor voedingsonderzoek maar bijvoorbeeld ook voor darmkankerscreening. Volg een gescreende en een niet-gescreende groep mensen tot het einde, en je vindt geen verschil in levensverwachting. Dat klinkt raar, en toch is het zo. De diversiteit aan ziektes is zo groot dat één dingetje eruit pikken nauwelijks effect heeft op de levensverwachting. Wetenschappers vinden het vervelend als je over effect op de levensverwachting begint, omdat ze weten dat je dan nooit iets vindt.’

Kunnen we de hele voedingswetenschap dan net zo goed opdoeken?

‘Voedingswetenschappers zouden wat bescheidener moeten zijn en pas van zich laten horen als ze echt iets hebben gevonden dat van breed maatschappelijk belang is. In plaats van om de haverklap te toeteren dat je langer leeft door bessen of omega 3-vetzuren.’

Zullen voedingswetenschappers u dit boek kwalijk nemen, denkt u?

‘Geen idee, ik ken er geen (lacht). Ik denk dat er tegen het relativerend beeld dat ik schets weinig in te brengen is, door de studies waarnaar ik verwijs. Ik doe geen straffe claims. Ik lees, en ik concludeer.’

U concludeert ook dat we de impact van overgewicht overschatten.

‘Mensen met licht overgewicht leven het langst. Als je het verband tussen lichaamsgewicht en sterfte bekijkt, krijg je een J-vormige curve. Mensen met ondergewicht hebben een hoger risico om voortijdig te sterven. Vervolgens daalt het risico, om vanaf een BMI van 30 of meer snel te stijgen. Tussen de 22 en 28 zijn de verschillen zo klein dat ze binnen de foutenmarge vallen. Recent Deens onderzoek vond de laagste sterfte bij mensen met een BMI van 27, midden in de overgewichtzone.

Mensen laten stoppen met roken, ze uit hun zetel krijgen en ze gevarieerd en met mate laten eten. Als dat lukt, kom je al een heel eind

En hoe ouder mensen worden, hoe minder relevant lichaamsgewicht blijkt. Bij 65-plussers verhoogt overgewicht het risico om vroeger te sterven nauwelijks. Vermoedelijk omdat wat dikkere mensen meer reserve hebben als ze ziek worden.

Eigenlijk moeten we af van die arbitraire BMI-onderverdeling. De taille-omtrek is een betere gezondheidsvoorspeller. Mannen met een middelomtrek van meer dan 92 centimeter en vrouwen met een omtrek van meer dan 80 centimeter hebben een iets hoger risico op diabetes en hart- en vaatziekten.’

We zijn volgens u beter fit en dik, dan slank en lui.

‘Ja, want fit zijn levert meer gezondheidsvoordelen op. Zelfs als je wat dikker bent. Met lichaamsbeweging kan je een groter verschil maken dan met voeding.’

Diëten raadt u af.

‘Omdat het frustrerend en niet effectief is. Studies die diëten met minder vet, minder suiker enzovoort met elkaar vergelijken, zijn vooral interessant voor de betrokken onderzoekers. Niet voor iemand met overgewicht. Op lange termijn is het gewichtsverlies klein, en het verschil tussen de diëten onderling nog kleiner. Je investeert beter in goede voedingsgewoonten.’

Dat is makkelijk gezegd, in onze dikmakende samenleving. Wat zou u doen als u het voedingsbeleid kon uitstippelen?

‘Ik zou mij van de meeste mensen niets aantrekken. De verkeerden houden zich met voeding bezig. Mensen die wel weten hoe het ongeveer zit, piekeren zich suf over details.

Tegelijk zijn er wel degelijk mensen die ongezond eten en allerlei tekorten hebben, die niet weten dat je niet op Mars kunt overleven. Op die groep, vaak uit de laagste sociale klassen, moeten we focussen. Door in het onderwijs meer aandacht te besteden aan voeding en goedkope, gezonde schoolmaaltijden aan te bieden, bijvoorbeeld. Dan krijgen kinderen uit achtergestelde milieus niet alleen de nodige voedingsstoffen binnen, maar zien ze ook hoe ze later zelf kunnen koken.

Verder moeten we vooral proberen mensen minder te doen eten. Want daar zit natuurlijk het echte probleem: niet in de kwaliteit van onze voeding, maar in de kwantiteit. Als ik na een lezing aan het publiek vraag wat je moet doen om gewicht te verliezen, antwoordt 80 procent: ‘Opletten met wat je eet.’ 20 procent zegt: ‘Opletten met hoeveel je eet.’ We zouden op de goede weg zijn als het omgekeerd was.’

Hoe leggen we onze eetlust aan banden?

‘Ik geloof in nudging, subtiele maatregelen die ons in de goede richting stuwen, zoals het aanpassen van portiegroottes en verpakkingen. Je kan mensen niets verbieden. Wie veel wil eten, zal dat nog steeds kunnen. Dat gezegd zijnde: wie zal twee porties popcorn kopen als de grote emmers uit de rekken zijn? Mensen komen niet graag gulzig over.

Ik zie ook wel wat in het herformuleren van producten, zodat ze minder calorieën bevatten. Maar dan in stilte. Anders lopen we in de light-val. Bij een studie met zogenaamde light M&M’s aten proefpersonen er bijna de helft meer van. ‘Light!’ (schept met beide handen denkbeeldige M&M’s binnen) Het idee dat iets gezonder is, doet ons meer eten.’

Niet iedereen houdt van die subtiele duwtjes. Te betuttelend.

‘Mensen denken dat we nu een vrije keuze hebben, terwijl ons van alles wordt opgedrongen. De hele marketing van grootwarenhuizen is gebaseerd op onze irrationaliteit. ‘Bounty, 10 euro in plaats van 20 euro.’ Uit onderzoek van psycholoog Daniel Kahneman blijkt dat we alles in termen van winst bekijken. Jij denkt: ik maak tien euro winst. Maar eigenlijk verlies je tien euro, want je had die Bounty’s helemaal niet nodig. Zo worden we constant genaaid. En dat aanvaarden we.’

Om ons te laten bewegen, zouden artsen volgens u lichaamsbeweging moeten voorschrijven.

‘Slechts een op drie artsen raadt zijn patiënten lichaamsbeweging aan. Maar gewoon zeggen dat mensen moeten bewegen, helpt niet. Ze doen het toch niet. We moeten andere technieken zoeken. Er zijn drie dingen die er echt toe doen. Mensen laten stoppen met roken, ze uit hun zetel krijgen en ze gevarieerd en met mate laten eten. Als dat lukt, kom je al een heel eind. De rest is insjallah.