‘Als er geen draagvlak voor is, vindt een taalregel heel moeilijk ingang in het taalgebruik’

Waarom blijven we hardnekkig ‘groter als’ zeggen? Historisch sociolinguist Eline Lismont ontdekte waarom taalregels succesvol zijn in het Nederlands - of niet. Ze hoopt dat het theoretisch model dat ze ontwikkelde ook toepasbaar is in andere talen.

Beeld: Joost van den Vondel (1587 – 1679) gebruikte in zijn vroege werken ook ‘groter als’, later wisselde hij naar ‘groter dan’. Grammatici beslisten om die vorm als norm vast te leggen.

U bent erachter gekomen waarom sommige taalregels in het Nederlands zo moeilijk ingeburgerd geraken.

‘Ik heb vooral historisch onderzoek gedaan naar taalregels die tussen de zestiende en de negentiende eeuw zijn vastgelegd. Toen hebben grammatici en literatoren beslist: we hebben nood aan een uniforme taal. Om goed taalgebruik vast te leggen keken ze naar Vondel, onder andere, een bekende schrijver uit de zeventiende eeuw. Wat hij deed werd dan in taalregels gegoten.’

‘Neem nu ‘groter dan’. Vondel gebruikte in zijn vroege werken ook ‘groter als’, later wisselde hij naar ‘groter dan’. De grammatici beslisten om dat als norm vast te leggen. Er is dus geen taalkundige basis waarom die vorm beter is dan de andere. De beslissing kwam er omdat een prestigieuze auteur die gebruikte. Wanneer de grammatici ‘groter dan’ voorschreven, werd dat opgepikt door anderen binnen de kringen van literaire auteurs. Vanaf dan krijgt het effect op teksten die geredigeerd zijn, gedrukte teksten. Maar ik onderzocht ook dagboeken en reisverslagen, geschreven door middenklasseschrijvers, bijgehouden voor zichzelf of voor naasten. En ik merkte dat die regels daarin veel minder snel ingang vonden.’

‘Normen en taalgebruik bestaan het beste in interactie met elkaar. Iets wat te ver van het taalgebruik verwijderd is, dat is bijna hopeloos’

‘De schrijvers uit de middenklasse kregen pas echt toegang tot taalnormen vanaf de democratisering van het onderwijs, vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw. Dus het is logisch dat ze die regels pas later overnamen. Maar het gaat vooral over het bewust omgaan met taalregels, over bezig zijn met correct taalgebruik.’

En hoe zit het dan met het hardnekkig ‘foute’ taalgebruik?

‘Als er geen behoefte aan is, geen draagvlak voor is, gaat iets heel moeilijk ingang vinden in het taalgebruik. Sommige regels voelen ook grammaticaler aan voor ons. De volgorde van bijvoeglijke naamwoorden voor een zelfstandig naamwoord bijvoorbeeld, is ‘een prachtig wit paard’. Dat voelt grammaticaal aan, terwijl ‘een wit prachtig paard’, dat wringt voor een moedertaalspreker. Zoiets ga je ook veel gemakkelijker toepassen in je taalgebruik. Terwijl ‘groter dan’ gelijkwaardig is aan ‘groter als’, en dan heb je meer moeite om die regel toe te passen, omdat die gewoon ooit zo beslist is.’

Zaten er voor u grote verrassingen in uw onderzoek?

‘Ik heb vijf casussen onderzocht. Twee spellingsvariabelen - dt-spelling en de lange a die veranderd is van ae naar aa - , en drie grammaticale - het diminutiefsuffix dat veranderd is van boeksken naar boekje, de vergelijkende trap waar we het al over hadden, en het gebruik van hen en hun. Ik begon met de hypothese dat er heel weinig invloed zou zijn van normen op taalgebruik en uiteindelijk heb ik in elk van mijn casussen een mogelijke invloed gedetecteerd.’

‘Het opvallende is dat grammatici heel slecht zijn in het introduceren van iets helemaal nieuws. Als de normen voorlopen op de verandering in het taalgebruik, hebben ze heel, heel weinig succes. Terwijl de grammatici soms wel goed capteren wat er in het taalgebruik gebeurt en daar dan een invloed op uitoefenen. Je ziet dat normen en taalgebruik het beste in interactie met elkaar bestaan. Iets wat te ver van het taalgebruik verwijderd is, dat is bijna hopeloos.’