Wat is het verschil tussen beginnende dementie en gewone vergeetachtigheid?

Iedereen wordt op den duur vergeetachtiger. Hoe weet je of je met dementie te maken hebt?

Gewone vergeetachtigheid komt voor bij iedereen. Of je nu dertig of zeventig bent, we vergeten allemaal wel eens de naam van een bekende die we op straat tegenkomen. Of we lopen de trap op en tegen de tijd dat we boven zijn, weten we niet meer waar we precies voor kwamen. Vanaf een jaar of vijfentwintig worden we steeds iets vergeetachtiger. Dat is ook de leeftijd waarop het algemeen cognitief functioneren achteruit begint te gaan, we langzaamaan rimpels krijgen en minder makkelijk gaan bewegen. Iemand van dertig die dat meemaakt, legt de oorzaak misschien sneller bij een drukke periode op het werk of een slechte nacht, terwijl een zeventiger eerder aan dementie denkt.

Beginnende dementie en gewone vergeetachtigheid zijn helaas amper van elkaar te onderscheiden. De klachten overlappen en de bestaande tests voor vergeetachtigheid zijn niet gevoelig genoeg om het verschil te kunnen meten. Om daadwerkelijk vast te stellen of er sprake is van dementie of niet, zijn er zogenoemde biomarkers of meetbare biologische indicatoren nodig. Tot nu toe kunnen onderzoekers door middel van biomarkers de ziekte van Alzheimer en vasculaire dementie vaststellen. Dat zijn de twee meest voorkomende vormen van dementie (in totaal zijn er meer dan vijftig types dementie). Ongeveer tweederde van de mensen met dementie lijdt aan alzheimer.

Vanaf je vijfentwintigste word je steeds vergeetachtiger

Die ziekte wordt gekenmerkt door opeenstapelingen van de eiwitten tau en bèta-amyloïd in de hersenen. Een aantal jaren terug konden onderzoekers pas ná iemands dood vaststellen of er sprake was van de ziekte van Alzheimer. Tegenwoordig kunnen we op drie manieren meten of de giftige alzheimereiwitten bèta-amyloïd en tau aanwezig zijn in het brein terwijl iemand nog in leven is. Dat kan door hersenvloeistof te verzamelen via een ruggenprik en dat te analyseren, door een hersenscan te maken (met name een PET-scan) of via een bloedanalyse. Dat laatste is een vrij recente ontwikkeling die goedkoper en makkelijker te gebruiken is dan de eerste twee.

Het voordeel van een hersenscan is dat je kunt zien waar in het brein de tau-eiwitten zich vooral bevinden en tot welk stadium de ziekte zich heeft ontwikkeld. Stel dat een patiënt achter in het brein, in de visuele cortex, tau-opeenstapelingen heeft, dan zal die op visueel vlak klachten hebben of krijgen. Die informatie kan helpen bij het behandelplan.

Naast de ziekte van Alzheimer is ook vasculaire dementie vast te stellen. Dat type dementie wordt gekenmerkt door bloedingen of zwellingen in de hersenen die met hersenscans zichtbaar zijn.

Vergeetachtigheid hoort bij het leven. Pas als je echt veel last hebt van klachten, kun je overwegen naar de huisarts te gaan. Het heeft veel impact op je dagelijks leven, het lukt je niet meer om de weg te vinden in een vertrouwde omgeving, je naasten merken de vergeetachtigheid ook op. Is dat niet het geval, dan is het geen ramp om van tijd tot tijd iets te vergeten.

Rik Ossenkoppele is universitair hoofddocent in de neurowetenschappen aan Amsterdam UMC en Lund University. Hij onderzoekt onder meer hoe de verschillende vormen van dementie met behulp van PET-scans opgespoord kunnen worden. Wetenschapsjournalist Anouk Bercht legde hem deze vraag voor en tekende zijn antwoord op.

Heb je ook een vraag voor de wetenschap? Stel ze op www.vraagvoordewetenschap.be